ECLI:NL:RBNHO:2020:5216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
15/306577-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak in vereniging en pogingen daartoe met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 14 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging en twee pogingen daartoe. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een incident op 26 december 2019 in Krommenie, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij meerdere inbraken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, ondanks de verdediging die stelde dat de aanhouding en fouillering onrechtmatig waren. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een straf op die zowel een onvoorwaardelijk als een voorwaardelijk deel bevatte, met de nadruk op reclassering en begeleiding na detentie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/306577-19 (P)
Uitspraakdatum: 14 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
primair
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit één of meer woning(en) (gelegen aan perceel: [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel
- over de schutting is/zijn geklommen en/of
- ( daarbij) aan één of meer deuren van de woning heeft/hebben gevoeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte] , althans een persoon, op of omstreeks 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit één of meer woning(en) (gelegen aan perceel: [adres 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel
- over de schutting is/zijn geklommen en/of
- op de uitkijk heeft gestaan en/of
- ( daarbij) aan één of meer deuren van de woning heeft/hebben gevoeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
-op de uitkijk te staan.
feit 2
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit één of meer woning(en) (gelegen aan perceel: [adres 3] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel
- het (badkamer)raam heeft/hebben verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit een woning (gelegen aan perceel: [adres 4] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een autosleutel (behorend bij de auto merk: Toyota Prius, met kenteken [kenteken] en/of
- een geldbedrag (van ongeveer 2500 euro) en/of
- muntgeld (ongeveer 15 euro) en/of
- een portemonnee en/of
- een zegelboekje van Albert Heijn (met daarin ongeveer 450 zegels) en/of
- een doosje (met daarin een jubileum gulden en/of een rijksdaalder) en/of
- een tablet (merk: Apple, type: Ipad ) (met een bijbehorend gehaakt hoesje) en/of
- twee laptops (merk: Apple, type: Macbook) en/of
- een oplader
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van het dossier is komen vast te staan dat verdachte op de avond van 26 december 2019 steeds samen is geweest met medeverdachte [medeverdachte] . Dit blijkt in het bijzonder uit de camerabeelden van de [adres 5] en [adres 2] , waarop beide verdachten worden herkend. In de badkamer van de woning aan de [adres 3] is een lipje van een ritssluiting gevonden, die past bij de jas van verdachte waaraan een dergelijk lipje ontbreekt. Bij de woning aan de [adres 4] is een geldbedrag en een autosleutel weggenomen. Bij verdachte is een groot contant geldbedrag en de weggenomen autosleutel aangetroffen. Bij de medeverdachte is eveneens een contant geldbedrag gevonden. Ondanks dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte bij de poging inbraak aan de [adres 2] op de uitkijk heeft gestaan, kan volgens de officier van justitie gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen worden dat er sprake is geweest van medeplegen bij alle drie de feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tot en met feit 3 ten laste gelegde nu zowel de fouillering als de aanhouding onrechtmatig zijn geweest. Verdachte zou op grond van art. 56 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) pas mogen worden gefouilleerd, nadat hij is aangehouden en er ernstige bezwaren jegens verdachte zijn. Nu verdachte niet eerst is aangehouden, en er geen ernstige bezwaren waren, was de fouillering onrechtmatig. Ook de aanhouding was onrechtmatig, nu er op dat moment nog geen redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte was. Zowel de onrechtmatige fouillering als de onrechtmatige aanhouding levert volgens de verdediging een vormverzuim ex art. 359a op. De verdediging bepleit daarom bewijsuitsluiting van het hierdoor onrechtmatig verkregen bewijs, wat tot vrijspraak van de onder feit 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten zou moeten leiden.
Ten aanzien van feit 1, de inbraak aan de [adres 2] , stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat er geen sprake is van medeplegen, nu uit de camerabeelden blijkt dat verdachte voor de schutting – en dus slechts op de uitkijk – bleef staan, wat hooguit medeplichtigheid kan opleveren. Medeplegen van poging tot inbraak kan voor dit feit niet worden bewezen, hiervan moet verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2, de inbraak aan de [adres 3] , stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat verdachte wegens het ontbreken van bewijs van dit feit moet worden vrijgesproken. Het belastende materiaal bestaat enkel uit het aantreffen van het lipje in de badkamer van de woning. Dit lipje is onvoldoende specifiek om met zekerheid te kunnen stellen dat dit van de jas van verdachte afkomstig is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, en de als feiten 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Vormverzuim
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de aanhouding van verdachte rechtmatig was.
Uit het proces-verbaal betreffende de aanhouding blijkt dat op 26 december 2019 politiemedewerkers een melding kregen te gaan naar de [adres 2] te Krommenie. Hierbij werd een signalement van verdachten gegeven. Via het beveiligingssysteem van de eigenaar van de woning, was te zien dat een persoon over het hek van de woning was geklommen. Aldaar aangekomen zagen de verbalisanten op korte afstand van het perceel twee personen. Eén van deze personen werd herkend als medeverdachte [medeverdachte] . Verbalisanten herkenden hem ambtshalve omdat hij deel uitmaakt van de zogenaamde 075 aanpak-groep en zij hem eerder op heterdaad hebben aangehouden ter zake woninginbraak. Een politiemedewerker nam waar dat [medeverdachte] , doordat hij zijn rijbewijs uit een binnenzak pakte, een grote hoeveelheid bankbiljetten bij zich had. Verdachte identificeerde zich met zijn rijbewijs. Bij controle in de politie-informatiesystemen zagen de verbalisanten dat verdachte deel uitmaakt van de Top 400 Amsterdam en diverse antecedenten heeft op woninginbraken. De eigenaar van de woning aan [adres 2] benaderde vervolgens de verbalisanten en toonde op zijn telefoon de camerabeelden waarop twee personen te zien zijn en te zien is dat één persoon over de schutting klimt en de andere persoon voor de schutting blijft staan. Het signalement van de persoon die over de schutting klom, kwam overeen met de staande gehouden [medeverdachte] .
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden kon verdachte (minst genomen) in redelijkheid worden aangemerkt als de vermoedelijke pleger van enig strafbaar feit en was de aanhouding dus rechtmatig.
De rechtbank is echter wel met de verdediging en officier van justitie van oordeel dat op grond van artikel 56 lid 4 Sv de fouillering pas had mogen plaatsvinden ná de aanhouding. Dit maakt dat de fouillering aan de kleding van verdachte onrechtmatig was. Dit levert volgens de rechtbank een vormverzuim op. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat dit vormverzuim niet moet leiden tot bewijsuitsluiting. De enkele omstandigheid dat de fouillering heeft plaatsgevonden toen verdachte nog niet was aangehouden kan niet worden aangemerkt als een verzuim waardoor een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Voor bewijsuitsluiting is dan geen plaats (
vgl. HR 7 januari 2014, NJ2014/105). Een fouillering zou, gezien de omstandigheden waaronder verdachte is aangetroffen, hoe dan ook na de aanhouding bevoegdelijk kunnen zijn uitgevoerd. De rechtbank constateert dat aan de andere voorwaarde van art. 56 lid 4 Sv is voldaan, omdat de hierboven genoemde omstandigheden tevens ernstige bezwaren tegen verdachte opleveren. Er kan daardoor niet worden gesteld dat verdachte enig concreet nadeel heeft ondervonden als gevolg van het vormverzuim. Daarbij verdient opmerking dat een belang van een verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt geen rechtens te respecteren belang is zodat een schendig van dit belang niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a lid 2 Sv. De rechtbank zal volstaan met de constatering van het vormverzuim.
Medeplegen
Het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 1, dat verdachte slechts op de uitkijk heeft gestaan, waardoor niet kan worden gesproken van medeplegen, verwerpt de rechtbank.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2020 (
ECLI:NL:HR:2020:187), waaruit volgt dat feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende kunnen zijn om te spreken van medeplegen, terwijl de afzonderlijke gedraging van verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht voor medeplegen kan worden aangemerkt.
Er zijn voldoende feiten en omstandigheden die op gezamenlijke betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] bij alle ten laste gelegde feiten duiden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van (de beschrijvingen van) de camerabeelden van de woningen aan de [adres 2] en de [adres 5] , kan worden vastgesteld dat de personen die op die camerabeelden staan, verdachte en [medeverdachte] betreffen. Verdachte en [medeverdachte] worden herkend aan de kleding die zij die avond droegen, de daarbij behorende specifieke kenmerken zoals in het dossier beschreven en het beschreven lengteverschil. De rechtbank acht deze camerabeelden voldoende duidelijk om daarop op deze wijze de herkenning van verdachte en [medeverdachte] te baseren.
Uit de camerabeelden van de [adres 5] blijkt dat verdachte en [medeverdachte] rond 19.19 uur langs de woningen aan de [adres 4] lopen, waarna zij rond 19.20 uur weer teruglopen naar de [adres 4] . [medeverdachte] verdwijnt via de tuin van [adres 5] uit beeld en later verdwijnt ook verdachte, die eerst op de uitkijk lijkt te staan, uit beeld. Verdachte en [medeverdachte] zijn omstreeks 19:36 uur samen herkend op de beelden van een in de buurt van de inbraak gelegen juwelier. Uit de beelden van de camera’s rond de woning aan de [adres 2] blijkt dat verdachte en [medeverdachte] rond 20.48 uur langs deze woning lopen, dat zij teruglopen naar de voordeur en dat [medeverdachte] met zijn voet onderaan de voordeur voelt. Hierna is op de camerabeelden te zien dat verdachte en [medeverdachte] richting de poort naar de tuin lopen, dat [medeverdachte] over de schutting klimt en hierna aan drie deuren aan de tuinkant van het huis voelt. Als om 20.50 uur het alarm op afstand in werking wordt gesteld, klimt hij terug over de schutting, waarna verdachte en [medeverdachte] samen uit beeld verdwijnen. Hieruit volgt dat sprake is van een strafbare poging van diefstal met braak en inklimming.
Het voorgaande betekent dat kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] in de avond van 26 december 2019 voortdurend samen in Krommenie waren totdat zij in de buurt van en kort na de derde (poging) inbraak rond 20.51 uur gezamenlijk staande werden gehouden ter hoogte van de [adres 7] en dat zij bij de woningen aan de [adres 2] en de [adres 4] zijn geweest.
Daarnaast hebben zij beiden veel contant geld op zak en heeft verdachte een autosleutel bij zich, die naar later blijkt afkomstig is van de inbraak in de woning aan de [adres 4] . Uit die woning is ook een enveloppe weggenomen met een geldbedrag dat overeenkomst met het bedrag dat bij verdachte en [medeverdachte] is aangetroffen. Op 30 december 2019 is in de omgeving van de [adres 8] , op een schuurtje aan [adres 9] te Krommenie, een rugtas gevonden, met daarin eigendommen van aangever [aangever 3] die bij de inbraak op 26 december 2019 uit zijn woning aan de [adres 4] waren ontvreemd, alsook een breekijzer. Op de beelden is te zien dat een van de verdachten een rugzak bij zich droeg.
In de badkamer van de woning aan de [adres 3] is daarbij een lipje van een ritssluiting gevonden, die past op de jas van verdachte. Op de jas van verdachte ontbreekt een dergelijk lipje. De getuigen hebben bij deze inbraak rond 19:15 uur twee personen zien wegrennen nadat het alarm afging en het badkamerraam blijkt geforceerd.
Verdachte heeft voor deze redengevende omstandigheden geen aannemelijke en verifieerbare, alternatieve verklaring willen of kunnen geven. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017 (
ECLI:NL:HR:2017:3022), waaruit volgt dat bij de beoordeling of sprake is van medeplegen, de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. Indien de verdachte voor een omstandigheid die – op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd – redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het tenlastegelegde feit geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, dan kan de rechter dat in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de (pogingen tot) inbraken samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit een woning, gelegen aan perceel: [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed, dat toebehoorde aan
[aangever 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming
- over de schutting is geklommen en
- aan deuren van de woning heeft gevoeld,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit een woning, gelegen aan perceel: [adres 3] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed, dat toebehoorde aan [aangever 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming
- het badkamerraam heeft verbroken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op 26 december 2019 te Krommenie, gemeente Zaanstad, in/uit een woning, gelegen aan perceel: [adres 4] , tezamen en in vereniging met een ander,
- een autosleutel, behorend bij de auto merk: Toyota Prius, met kenteken [kenteken] en
- een geldbedrag van ongeveer 2500 euro en
- muntgeld (ongeveer 15 euro) en
- een portemonnee en
- een zegelboekje van Albert Heijn (met daarin ongeveer 450 zegels) en
- een doosje met daarin een jubileum gulden en een rijksdaalder en
- een tablet (merk: Apple, type: Ipad ) (met een bijbehorend gehaakt hoesje) en
- twee laptops (merk: Apple, type: Macbook) en
- een oplader
die toebehoorden aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 2
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan begeleid wonen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en hieraan de bijzondere voorwaarde begeleid wonen te koppelen, zodat verdachte als hij vrij komt huisvesting heeft. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, in geval van strafoplegging, een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel het voorarrest niet overstijgt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de avond van tweede kerstdag, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning en twee pogingen daartoe. Dat het bij twee feiten alleen bij een poging is gebleven schrijft de rechtbank toe aan de omstandigheid dat er alarmsystemen in werking traden, waardoor de verdachten bij die woningen er vandoor zijn gegaan zonder iets buit te maken. Het plegen van deze feiten getuigt ervan dat verdachte een ernstig gebrek aan respect voor andermans eigendom heeft. Ook getuigt het van verdachtes onverschilligheid over de schade en schrik die dit voor de bewoners meebrengt. In zijn algemeenheid veroorzaken dergelijke feiten immers schade voor de slachtoffers en leiden zij ertoe dat de slachtoffers zich (lang) niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Bovendien brengen dergelijke delicten ook gevoelens van onrust bij anderen dan de direct gedupeerden, zoals buurtbewoners. De rechtbank acht het zeer kwalijk en zeer zorgelijk dat het gedrag van verdachte kennelijk puur is gericht op eigen gewin. Daar komt nog bij dat verdachte door zijn houding geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte twee keer eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 juni 2020 van [reclasseringsmedewerker] als reclasseringswerkster verbonden aan Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils.
Uit dit rapport van de reclassering blijkt dat er enerzijds voldoende aanknopingspunten zijn voor reclasseringstoezicht, maar anderzijds dat verdachte niet gedwongen wenst te worden mee te werken aan interventies, temeer niet als dit medewerking aan verschillende instanties betreft. Verdachte is altijd welwillend geweest voor het meewerken aan de Top 400 aanpak, een aanpak die vrijwillig, intensief en succesvol is gebleken. Het recidiverisico is gemiddeld-hoog. Het advies van de reclassering is dan ook om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen en de Top 400 aanpak voort te zetten nu deze beter zou aansluiten bij de problematiek en motivatie van verdachte.
- hetgeen [getuige] , regisseur Top 400 Gemeente Amsterdam, ter terechtzitting als getuige heeft verklaard.
[getuige] heeft naar voren gebracht dat, ondanks dat er al een aantal positieve stappen zijn gezet binnen de Top 400-aanpak en verdachte goed meewerkt, er momenteel een groot probleem is met betrekking tot de huisvesting van verdachte. Verdachte beschikt niet over woonruimte na detentie. Zonder stabiele huisvesting is er een risico op terugval en neemt het recidiverisico toe. De gemeente kan verdachte vanwege zijn persoonsproblematiek niet op korte termijn aan een woning helpen. Met tussenkomst van de reclassering zou verdachte wel binnen een aanvaardbare termijn huisvesting kunnen ontvangen middels het begeleid wonen traject. Hiervoor is het, anders dan door de reclassering in eerste instantie is geadviseerd, toch van belang dat de reclassering betrokken wordt door middel van het stellen van voorwaarden. Medewerken aan begeleid wonen en het naleven van de meldplicht zouden in dit geval voor verdachte passend en helpend zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank – ondanks de inhoud van het rapport van de reclassering – verplicht contact met de reclassering noodzakelijk gelet op wat door getuige [getuige] ter zitting is verklaard. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Daarbij acht de rechtbank een opname in een instelling voor begeleid wonen noodzakelijk. De rechtbank acht structuur en regelmaat voor verdachte van groot belang voor de beperking van het recidiverisico. Indien hij aansluitend aan detentie dakloos is, werkt dat contraproductief. Om die reden zal een dergelijke verplichting als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven aan deze voorwaarden mee te willen werken en zijn leven te willen beteren, reden waarom de rechtbank hem toch deze kans biedt.

7.De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank stelt op grond van de dossierstukken vast dat uit de woning van [aangever 3] een geldbedrag van € 2.500,- aan briefgeld is weggenomen. Bij verdachte is een geldbedrag van € 1.287,41 aangetroffen. Bij medeverdachte [medeverdachte] is een geldbedrag van € 1.710,- aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de twee verdachten het van [aangever 3] gestolen briefgeld, voornamelijk 50 euro biljetten, pondspondsgewijs hebben verdeeld. Dat brengt met zich dat van het geldbedrag van € 1.287,41,- dat verdachte bij zich had, € 1.250,- geacht wordt aan [aangever 3] toe te behoren.
De rechtbank zal gelasten dat dit bedrag van € 1.250,- aan de rechthebbende, zijnde
[aangever 3] dient te worden teruggegeven.
Het dan resterende bedrag van het inbeslaggenomen geld, te weten € 37,41,- moet worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de autosleutel van de Toyota Prius ( [kenteken] ) eveneens moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [aangever 3] .

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.900,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Het betreft een vergoeding van € 400,- voor twee verlofdagen van hemzelf en één verlofdag van zijn partner, die zijn besteed/opgenomen vanwege de nasleep van de inbraak en een vergoeding van € 2.500,- bestaande uit het uit de woning weggenomen geldbedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,- nu dit bedrag is gestolen door verdachte. Het overige deel is onvoldoende onderbouwd en dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gestolen € 2.500,- is in beslag genomen door het Openbaar Ministerie en kan via deze weg terug naar de rechthebbende, zodat deze geen schade meer heeft geleden als gevolg van het ten laste gelegde feit. Het overige gedeelte van de vordering ter grootte van € 400,- is onvoldoende onderbouwd en moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet (met bewijsstukken) heeft onderbouwd hoe het opgevoerde schadebedrag van € 400,- tot stand is gekomen, de rechtbank verklaart dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. De overige gevorderde € 2.500,- schade vloeit weliswaar voort uit het ten laste gelegde feit, maar het is de rechtbank ambtshalve bekend dat € 1.250,- van het onder medeverdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen geldbedrag naar aanleiding van het vonnis in zijn zaak zal worden teruggegeven aan de rechthebbende. Nu er thans is geoordeeld dat ook € 1.250,- van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag moet worden terug gegeven aan de rechthebbende, krijgt hij het gehele gestolen bedrag terug en is er van de gestelde schade geen sprake meer. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook in dit deel van de vordering niet kunnen ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair, feit 2, en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de 3.4 onder bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vier (4)maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
-veroordeelde zich binnen 5 dagen na het verstrijken van het onvoorwaardelijke strafdeel meldt bij Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils. Verdachte moet zich blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven, hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
-veroordeelde gedurende de proeftijd, zal verblijven in een – door reclassering aan te wijzen – instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan rechthebbende [aangever 3] van een bedrag van € 1.250,- (zegge: twaalfhonderdvijftig euro).
Gelast de teruggave aan rechthebbende [aangever 3] van de autosleutel behorende bij de Toyota Prius ( [kenteken] ).
Gelast de teruggave aan verdachte van een bedrag van € 37,41,- (zegge: zevenendertig euro en eenenveertig eurocent).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. van Fraeijenhove,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juli 2020.