ECLI:NL:RBNHO:2020:5209

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
15-027240-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van kwetsbaar slachtoffer door verdachte die zich voordeed als een ander

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan een reeks verkrachtingen van een kwetsbaar 19-jarig meisje, gediagnosticeerd met autisme en PDD NOS. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot seksuele handelingen door zich voor te doen als een andere persoon, André de Waard, en heeft haar onder druk gezet om naaktfoto's van zichzelf te maken en deze naar hem te sturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting, meermalen gepleegd, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, alsook tot terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 20.353,19 toegewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de ernst van de gepleegde feiten, evenals de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-027240-19 (P)
Uitspraakdatum: 9 juli 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 juli 2019 en 25 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.O. Vogelaar, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter terechtzitting van 25 juli 2019, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2018 tot en met 31 december 2018 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten een en/of meermalen:
- het met de penis en/of de vinger(s) binnendringen van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het hebben van gemeenschap met die [slachtoffer] en/of
- het duwen en/of brengen van de penis in de mond van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheid hierin dat verdachte (telkens) een en/of meermalen:
- ( zich voordoende als André de Waard) die [slachtoffer] heeft gedwongen/overgehaald een of meerdere naaktfoto('s) van zichzelf te maken en/of die (via Instagram, althans via social media) naar André de Waard te sturen en/of
- ( vervolgens) (zich voordoende als André de Waard) die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij seks moet hem, [verdachte] , moest hebben,
en/of (daarbij) (zich voordoende als André de Waard) heeft gedreigd dat, als die [slachtoffer] geen seks zou hebben met [verdachte] , een of meerdere naaktfoto('s) van die [slachtoffer] aan de familie en/of vrienden van die [slachtoffer] zouden worden getoond en/of op internet openbaar zouden worden gemaakt en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit, nu verdachte ontkent André de Waard te zijn en onvoldoende onderzoek is verricht naar deze persoon, waarvan verdachte zegt dat deze (ook) hem gedwongen heeft de seksuele handelingen te verrichten bij het slachtoffer.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de bewijsmiddelen uit dat André de Waard en verdachte één en dezelfde persoon zijn. Cruciaal zijn daarbij de gegevens uit verdachtes iPhone 7+. Uit onderzoek in en naar aanleiding van dat toestel is gebleken dat:
- het telefoonnummer eindigend op [nummer] in 2018 in gebruik is geweest bij verdachte;
- het telefoonnummer eindigend op [nummer] in de iPhone 7+ van verdachte staat als het contact “Ik”;
- het account “Ik” was voorzien van een foto, niet van verdachte, maar van de vlogger en zanger [zanger] ;
- deze foto door [slachtoffer] voor 100% is herkend als André de Waard;
- alle (pornografische) afbeeldingen en opnamen die van [slachtoffer] zijn aangetroffen zijn opgeslagen op de iPhone 7+ en zijn over en weer verzonden, via instant messages, tussen die iPhone 7+ en de iPhone X van verdachte.
Ook is in de iPhone 7+ onder “notes” vermeld:
- “ andredewaard98” en “mvandelinde89”, waarbij de rechtbank opmerkt dat verdachte zich tegenover [slachtoffer] bediende van de naam Marc van de Linde.
Verder is uit onderzoek gebleken dat op de iPhone 7+ van verdachte is gezocht naar het bestellen van rushpoppers (welke [slachtoffer] op instructie van André de Waard tijdens de seks gebruikte), fictieve bankstukken zijn opgemaakt op naam van Mark vd Linden én van André de Waard en een account is aangemaakt op de website Cam4 (waarop [slachtoffer] zich seksueel moest aanbieden van André de Waard).
Dat, zoals verdachte nog heeft aangevoerd, zijn ex [naam] enige tijdzijn iPhone 7+ heeft gebruikt - en bovengenoemde informatie op de telefoon heeft achtergelaten - en dat zij André de Waard is acht de rechtbank niet geloofwaardig. Voor die stelling bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt. In tegendeel, uit het telecomonderzoek is eveneens naar voren gekomen dat de iPhone 7+ van verdachte in de periode augustus 2018 tot en met januari 2019 veelal verbinding met het internet zoekt op locaties in de omgeving van het [adres] , zijnde de woonomgeving van verdachte en [adres] , zijnde de werkomgeving van verdachte. Daarbij komt dat niet valt in te zien dat deze [naam] -of enig ander dan verdachte- een belang had om zich voor te doen als André de Waard en om in die hoedanigheid voor [slachtoffer] een bedreigende situatie te creëren, teneinde haar te dwingen seks met verdachte te hebben. Verdachte en zijn raadsman hebben hun stellingen hieromtrent ook niet geconcretiseerd en volstaan met zeer algemene opmerkingen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte (de fictieve persoon) André de Waard is. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in en omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018 te Heemskerk, in elk geval in Nederland, telkens door een feitelijkheid [slachtoffer] telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het met de penis en/of de vinger(s) binnendringen van de vagina van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of brengen van de penis in de mond van die [slachtoffer]
en bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte telkens:
- zich voordoende als André de Waard, die [slachtoffer] heeft gedwongen/overgehaald naaktfoto's van zichzelf te maken en die via social media naar André de Waard te sturen en
- zich voordoende als André de Waard, die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij seks met hem, verdachte, moest hebben, en daarbij, zich voordoende als André de Waard, heeft gedreigd dat, als die [slachtoffer] geen seks zou hebben met verdachte, naaktfoto's van die [slachtoffer] aan de familie en/of vrienden van die [slachtoffer] zouden worden getoond en/of op internet openbaar zouden worden gemaakt en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door André de Waard gedwongen werd om, tegen haar wil, seksuele handelingen te verrichten met [slachtoffer] .
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen en de hiervoor onder 3.3.2 weergegeven bewijsoverweging. Het verweer mist feitelijke grondslag.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Zoals hierna onder 6.3 zal worden weergegeven, hebben de deskundigen van het Pieter Baan Centrum geadviseerd verdachte (slechts) verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. De officier van justitie verzoekt daarbij te bepalen dat de duur van deze maatregel niet gemaximeerd zal zijn.
Voor het geval de rechtbank beslist dat kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden, heeft de officier van justitie gevorderd deze maatregel dan dadelijk uitvoerbaar (DUT) te verklaren en dan tevens de maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om aan verdachte alleen de door de officier van justitie gevorderde achttien maanden gevangenisstraf op te leggen en niet ook de maatregel van terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen TBS wil, ook geen TBS met voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan een reeks verkrachtingen van de destijds 19-jarige [slachtoffer] , een kwetsbaar meisje gediagnosticeerd met onder meer autisme en PDD NOS. De eerste keer van deze reeks was voor [slachtoffer] tevens haar eerste seksuele ervaring, waarbij zij haar maagdelijkheid heeft verloren. Die kan niemand haar meer teruggeven. De seksuele handelingen die verdachte met [slachtoffer] heeft verricht, deden haar soms pijn en een enkele keer bloedde zij ook als gevolg daarvan. Daarbij komt dat verdachte onbeschermde seks had met haar en zijn sperma soms in haar lichaam achterliet. Gedurende de seksuele handelingen heeft verdachte [slachtoffer] gefilmd, waarbij haar geslacht nadrukkelijk in beeld is gebracht. Zij heeft ook zelf dergelijke opnames moeten maken. [slachtoffer] zal dan ook moeten leven met de gedachte dat dit materiaal mogelijk nog ergens is, in bezit van verdachte dan wel online en met het risico dat zij daarmee in de toekomst nog wordt geconfronteerd. Eerder heeft verdachte er niet voor teruggedeinsd delen van dit materiaal aan de halfbroer van [slachtoffer] toe te sturen.
Verdachte heeft met zijn handelen enorm misbruik gemaakt van [slachtoffer] . Zij heeft meerdere malen aangegeven geen seks te willen en verdachte heeft telkens, middels manipulatie, de door haar aangegeven grens overschreden. De manipulatie bestond eruit dat verdachte in dezelfde periode dat hij onder de naam Marc van der Linde contact had met [slachtoffer] , tevens onder een andere naam, te weten die van André de Waard, op internet contact zocht met haar. Haar kwetsbaarheid misbruikend heeft verdachte -zich voordoend als deze André-, [slachtoffer] ertoe verleid naaktfoto’s van zichzelf te maken en aan hem toe te sturen, waarna hij haar met deze foto’s chanteerde en haar dwong met Van der Linde (zijnde hijzelf) seks te hebben.
Door op dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . De gedragingen van verdachte hebben op haar een enorme impact gehad en gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens volledig boven de belangen van [slachtoffer] geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van verkrachtingen nog lang te kampen hebben met de nare gevolgen van zulke traumatische ervaringen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook tilt de rechtbank zwaar aan het feit dat verdachte het - in dit geval ook nog kwetsbare - slachtoffer voortdurend is blijven manipuleren en (aldus) haar vertrouwen in de medemens ernstig heeft geschaad.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) houden als oriëntatiepunt voor een verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in. In deze zaak gaat het echter niet om één verkrachting, maar een reeks verkrachtingen. Bovendien is sprake van diverse strafverzwarende omstandigheden, zoals die hiervoor zijn beschreven.
Kijkend naar alleen de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar alleszins passend.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
- het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum gedateerd 27 maart 2020, opgemaakt door B.H. Boer, klinisch psycholoog, en J. van der Meer, psychiater. Dit rapport houdt als forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling onder meer het volgende in:
Op basis van alle beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is
van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens; er is sprake van een pervasief
patroon van afwijkend gedrag, dat leidt tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden
en (in mindere mate) tot psychische lijdensdruk.
Binnen deze gebrekkige ontwikkeling zijn de volgende probleemgebieden te onderscheiden:
Verdachte heeft problemen in het interpersoonlijk functioneren en er zijn antisociale
persoonlijkheidskenmerken.
De antisociale persoonlijkheidskenmerken komen tot uiting in het overschrijden van
maatschappelijke normen en overschrijden van grenzen van anderen, een gebrek aan empathie, een beperkt ontwikkeld geweten en oneerlijkheid (liegen en bedriegen).
De interpersoonlijke problemen komen volgens de onderzoekend psycholoog tot uiting in
verlegenheid, sociale vermijding, gebrek aan assertiviteit, weinig wederkerigheid en weinig of geen empathie. Verdachte is erg op zichzelf gericht. Hij vermijdt sociale contacten zodat hij minder spanningen ervaart. Hij heeft echter wel behoefte aan sociale contacten.
De interpersoonlijke problemen leiden tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden
en (mogelijk in mindere mate) tot psychisch lijden, zodat wordt voldaan aan de criteria van
een psychische stoornis.
Diagnostisch gezien kan worden gesproken van een andere persoonlijkheidsstoornis
(voorheen: persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven), met in ieder geval
antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Beide onderzoekers zien op basis van de beschikbare informatie geen aanwijzingen voor
een seksuele stoornis/parafiele stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was de gebrekkige ontwikkeling met antisociale ken-
merken en met interpersoonlijke problematiek aanwezig. Een gebrekkige ontwikkeling is
chronisch en steeds aanwezig.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Hetgeen hij aan de onderzoekers vertelt komt
niet goed overeen met de beschikbare gegevens uit het strafdossier. Verdachte bekent
wel seks te hebben gehad met aangeefster, maar hij is naar zijn zeggen niet degene die
haar daartoe onder druk heeft gezet; dat zou een derde hebben gedaan.
Hierdoor is veel onduidelijk gebleven over de dynamiek die ten grondslag ligt aan
verdachtes gedrag tijdens het plegen van het ten laste gelegde (indien bewezen).
Onderzoekers achten het echter evident dat de chronische, steeds aanwezige gebrekkige
ontwikkeling met de antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen een rol heeft
gespeeld, al wordt niet precies duidelijk welke factoren uit deze stoornis op welke manier en
in welke mate hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde (indien bewezen).
Op grond hiervan wordt geadviseerd het ten laste gelegde (indien bewezen) in verminderde
mate aan verdachte toe te rekenen.
De kans op recidive van een soortgelijk feit als het ten laste gelegde wordt ingeschat als matig tot hoog, op basis van de klinische inschatting, het risicohanterings-
instrument en de inventarisatie van beschermende factoren. Het gevaar ontstaat met name
in intieme relaties en op de middellange termijn.
Geadviseerd wordt verdachte klinisch en vervolgens ambulant te behandelen. Het is van
belang dat hij zicht krijgt in zijn problematiek en deze leert te hanteren, middels psycho-
therapie en recidivepreventie. Een uitsluitend poliklinische behandeling zal te veel
mogelijkheden bieden om zich aan een behandeling te onttrekken, waartoe verdachte
waarschijnlijk geneigd zal zijn, gezien het feit dat hij het moeilijk vindt om zich open te stellen en geneigd is tot vermijding. Daarom wordt geadviseerd om de behandeling in ieder geval klinisch te beginnen en deze daarna, wanneer mogelijk geacht door de behandelaars,
poliklinisch voort te zetten.
Zorgelijk is dat verdachte weinig intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn voor het volgen van
behandeling. Hij geeft aan eigenlijk geen tijd te hebben voor behandeling, omdat hij moet
werken. Hij zegt behandeling wel te accepteren als hij een uitkering kan aanvragen of wordt
gedwongen naar een kliniek te gaan. Ook is het zorgelijk dat verdachte (indien het ten laste
gelegde bewezen wordt geacht) geen openheid geeft over zijn drijfveren in het huidige ten
laste gelegde, terwijl de bereidheid daartoe binnen een behandeling gericht op verkleinen
van de recidivekans uiteraard wel nodig is.
Om bovengenoemde reden volstaat een behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel
niet. Aan de andere kant zijn er ook nog weinig pogingen gedaan om betrokkene te behandelen en geeft hij wel aan mee te zullen werken aan behandeling als dat verplicht wordt gesteld.
Om die reden adviseren onderzoekers aan de reclassering de opdracht te geven om te
onderzoeken of behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden haalbaar is. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, kan niet anders worden geadviseerd dan een behandeling op te
leggen in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege teneinde het
recidivegevaar op feiten soortgelijk aan het ten laste gelegde afdoende te verminderen.
De rechtbank kan zich met de conclusies en adviezen van deze deskundigen verenigen en zij neemt deze conclusies over. Gelet daarop rekent de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 juni 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
Uit onderhavig reclasseringsonderzoek blijkt dat betrokkene nauwelijks intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Betrokkene heeft moeite met het formuleren van een hulpvraag. Hij is wel van mening dat hij gemakkelijk is over te halen. Hij denkt niet dat behandeling iets positiefs gaat bijdragen en het 'lijkt hem stug' dat hij nog eens in een soortgelijke situatie terecht komt. Hij is niet bang voor herhaling. De toezegging van betrokkene te zullen meewerken aan het reclasseringstoezicht en het naleven van de bijzondere voorwaarden, komt weinig doorleefd over. Betrokkene wekt de indruk dat
het hem 'allemaal weinig uitmaakt'.
De onderzoekers van het PBC achten het evident dat, hoewel niet precies duidelijk is geworden welke factoren uit de stoornis op welke manier en in welke mate hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde (indien bewezen), de antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen een rol hebben gespeeld in het delictgedrag (indien bewezen). Juist deze antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen (vermijdende persoonlijkheidsproblematiek), maar ook de leugenachtigheid binnen het ten laste gelegde (indien bewezen) maakt dat de reclassering zich op het standpunt stelt dat een toezicht bij de maatregel tbs met voorwaarden niet uitvoerbaar is. De verwachting is dat de persoonlijkheidsproblematiek tot problemen zal leiden op het gebied van het
geven van openheid van zaken, in de breedste zin van het woord. Dergelijke problematiek in combinatie met een ontkenning, gebrek aan probleembesef en afwezigheid van behandelmotivatie brengt ons bij een negatief advies ten aanzien van oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden.
Ter terechtzitting van 25 juni 2020 heeft [reclasseringswerker] , voornoemd, haar rapport toegelicht en verduidelijkt dat het advies van de reclassering een nadrukkelijk “nee” (ten aanzien van een TBS met voorwaarden) is.
Verdachte heeft, zoals hiervoor onder 6.2. is weergegeven, verklaard geen TBS te willen en als hem dat toch wordt opgelegd, in hoger beroep te zullen gaan.
Gevangenisstraf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat aan verdachte tevens na te noemen maatregel zal worden opgelegd. De straf is hoger dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hierboven weergegeven. Ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het beeld dat de rechtbank uit de adviezen en op de zitting over de persoon van verdachte heeft gekregen, is gezien de listige wijze waarop hij te werk is gegaan, de periode waarin dit zich heeft afgespeeld, waarin hij telkens weer de keuze heeft gemaakt om ermee door te gaan, en de (deels blijvende) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer, geen andere straf op zijn plaats dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is, gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum en gezien het advies van de reclassering, van oordeel dat daarnaast de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen.
Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door hem begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, eist zowel het opleggen van de maatregel van TBS, als de verpleging van overheidswege van verdachte.
De rechtbank onderschrijft het advies van de deskundigen dat het recidiverisico voor een soortgelijk feit moet worden ingeschat als matig tot hoog.
Voorts is de rechtbank – gezien het reclasseringsrapport, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de indruk die zij van de persoon en de psychische problematiek van verdachte heeft gekregen, namelijk dat deze fors is, – van oordeel dat een TBS met voorwaarden geen reële en afdoende maatregel is om verdachte op adequate wijze te kunnen behandelen en daarmee de maatschappij tegen dit recidivegevaar te beschermen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten “verkrachting, meermalen gepleegd”, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 37.203,19 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 17.203,19) en immateriële schade (€ 20.000,-) die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
Diverse reis- en telefoonkosten: € 312,12
Kosten opvragen dossier huisarts: € 41,07
Studievertraging: € 16.850,00
De vordering is onderbouwd met brieven van 22 juli 2019 en 22 juni 2010 en ter terechtzittingen toegelicht door de advocaat van de benadeelde partij, mr. M.P. de Klerk, advocaat te Den Haag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van de materiële schade gematigd dient te worden. Onduidelijk is in hoeverre de opgevoerde schadepost ter zake van studievertraging aan verdachte kan worden toegerekend, nu het slachtoffer lijdt aan autisme, ADD en PDD NOS en zij voorts kennelijk reeds voornemens was een sabbatical te nemen, wat ook tot studievertraging heeft kunnen leiden. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman ook verzocht de gevorderde vergoeding te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voor zover die ziet op diverse reis- en telefoonkosten en kosten voor het opvragen van het dossier bij de huisarts, totaal € 353,19, voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is daarentegen van oordeel dat de gestelde materiële schade wat betreft de post studievertraging – in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging – onvoldoende concreet is onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade van € 20.000,- voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank alleszins billijk voor. In dat verband verwijst de rechtbank wat betreft de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is gepleegd, naar de strafmotivering onder 6.3. van dit vonnis. Algemeen bekend is dat slachtoffers van verkrachtingen nog lang te kampen hebben met de nadelige gevolgen van zulke traumatische ervaringen. De rechtbank betrekt daarbij ook opnieuw dat de benadeelde partij daarnaast zal moeten leven met de onzekerheid dat er mogelijk nog compromitterend beeldmateriaal van haar aanwezig is, wat wellicht op enig moment kan opduiken (op internet). De vordering ten aanzien van deze post zal dus ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De tot op heden door de benadeelde partij – die wordt vertegenwoordigd door een aan haar toegevoegde slachtofferadvocaat – gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: verkrachting, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 20.353,19, bestaande uit € 353,19 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.353,19 en bepaalt dat bij gebreke van betaling gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal
136 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. M. Ramondt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2020.