6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan een reeks verkrachtingen van de destijds 19-jarige [slachtoffer] , een kwetsbaar meisje gediagnosticeerd met onder meer autisme en PDD NOS. De eerste keer van deze reeks was voor [slachtoffer] tevens haar eerste seksuele ervaring, waarbij zij haar maagdelijkheid heeft verloren. Die kan niemand haar meer teruggeven. De seksuele handelingen die verdachte met [slachtoffer] heeft verricht, deden haar soms pijn en een enkele keer bloedde zij ook als gevolg daarvan. Daarbij komt dat verdachte onbeschermde seks had met haar en zijn sperma soms in haar lichaam achterliet. Gedurende de seksuele handelingen heeft verdachte [slachtoffer] gefilmd, waarbij haar geslacht nadrukkelijk in beeld is gebracht. Zij heeft ook zelf dergelijke opnames moeten maken. [slachtoffer] zal dan ook moeten leven met de gedachte dat dit materiaal mogelijk nog ergens is, in bezit van verdachte dan wel online en met het risico dat zij daarmee in de toekomst nog wordt geconfronteerd. Eerder heeft verdachte er niet voor teruggedeinsd delen van dit materiaal aan de halfbroer van [slachtoffer] toe te sturen.
Verdachte heeft met zijn handelen enorm misbruik gemaakt van [slachtoffer] . Zij heeft meerdere malen aangegeven geen seks te willen en verdachte heeft telkens, middels manipulatie, de door haar aangegeven grens overschreden. De manipulatie bestond eruit dat verdachte in dezelfde periode dat hij onder de naam Marc van der Linde contact had met [slachtoffer] , tevens onder een andere naam, te weten die van André de Waard, op internet contact zocht met haar. Haar kwetsbaarheid misbruikend heeft verdachte -zich voordoend als deze André-, [slachtoffer] ertoe verleid naaktfoto’s van zichzelf te maken en aan hem toe te sturen, waarna hij haar met deze foto’s chanteerde en haar dwong met Van der Linde (zijnde hijzelf) seks te hebben.
Door op dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . De gedragingen van verdachte hebben op haar een enorme impact gehad en gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens volledig boven de belangen van [slachtoffer] geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van verkrachtingen nog lang te kampen hebben met de nare gevolgen van zulke traumatische ervaringen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook tilt de rechtbank zwaar aan het feit dat verdachte het - in dit geval ook nog kwetsbare - slachtoffer voortdurend is blijven manipuleren en (aldus) haar vertrouwen in de medemens ernstig heeft geschaad.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) houden als oriëntatiepunt voor een verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in. In deze zaak gaat het echter niet om één verkrachting, maar een reeks verkrachtingen. Bovendien is sprake van diverse strafverzwarende omstandigheden, zoals die hiervoor zijn beschreven.
Kijkend naar alleen de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar alleszins passend.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 maart 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld.
- het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum gedateerd 27 maart 2020, opgemaakt door B.H. Boer, klinisch psycholoog, en J. van der Meer, psychiater. Dit rapport houdt als forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling onder meer het volgende in:
Op basis van alle beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is
van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens; er is sprake van een pervasief
patroon van afwijkend gedrag, dat leidt tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden
en (in mindere mate) tot psychische lijdensdruk.
Binnen deze gebrekkige ontwikkeling zijn de volgende probleemgebieden te onderscheiden:
Verdachte heeft problemen in het interpersoonlijk functioneren en er zijn antisociale
persoonlijkheidskenmerken.
De antisociale persoonlijkheidskenmerken komen tot uiting in het overschrijden van
maatschappelijke normen en overschrijden van grenzen van anderen, een gebrek aan empathie, een beperkt ontwikkeld geweten en oneerlijkheid (liegen en bedriegen).
De interpersoonlijke problemen komen volgens de onderzoekend psycholoog tot uiting in
verlegenheid, sociale vermijding, gebrek aan assertiviteit, weinig wederkerigheid en weinig of geen empathie. Verdachte is erg op zichzelf gericht. Hij vermijdt sociale contacten zodat hij minder spanningen ervaart. Hij heeft echter wel behoefte aan sociale contacten.
De interpersoonlijke problemen leiden tot disfunctioneren op verschillende levensgebieden
en (mogelijk in mindere mate) tot psychisch lijden, zodat wordt voldaan aan de criteria van
een psychische stoornis.
Diagnostisch gezien kan worden gesproken van een andere persoonlijkheidsstoornis
(voorheen: persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven), met in ieder geval
antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Beide onderzoekers zien op basis van de beschikbare informatie geen aanwijzingen voor
een seksuele stoornis/parafiele stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was de gebrekkige ontwikkeling met antisociale ken-
merken en met interpersoonlijke problematiek aanwezig. Een gebrekkige ontwikkeling is
chronisch en steeds aanwezig.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde. Hetgeen hij aan de onderzoekers vertelt komt
niet goed overeen met de beschikbare gegevens uit het strafdossier. Verdachte bekent
wel seks te hebben gehad met aangeefster, maar hij is naar zijn zeggen niet degene die
haar daartoe onder druk heeft gezet; dat zou een derde hebben gedaan.
Hierdoor is veel onduidelijk gebleven over de dynamiek die ten grondslag ligt aan
verdachtes gedrag tijdens het plegen van het ten laste gelegde (indien bewezen).
Onderzoekers achten het echter evident dat de chronische, steeds aanwezige gebrekkige
ontwikkeling met de antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen een rol heeft
gespeeld, al wordt niet precies duidelijk welke factoren uit deze stoornis op welke manier en
in welke mate hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde (indien bewezen).
Op grond hiervan wordt geadviseerd het ten laste gelegde (indien bewezen) in verminderde
mate aan verdachte toe te rekenen.
De kans op recidive van een soortgelijk feit als het ten laste gelegde wordt ingeschat als matig tot hoog, op basis van de klinische inschatting, het risicohanterings-
instrument en de inventarisatie van beschermende factoren. Het gevaar ontstaat met name
in intieme relaties en op de middellange termijn.
Geadviseerd wordt verdachte klinisch en vervolgens ambulant te behandelen. Het is van
belang dat hij zicht krijgt in zijn problematiek en deze leert te hanteren, middels psycho-
therapie en recidivepreventie. Een uitsluitend poliklinische behandeling zal te veel
mogelijkheden bieden om zich aan een behandeling te onttrekken, waartoe verdachte
waarschijnlijk geneigd zal zijn, gezien het feit dat hij het moeilijk vindt om zich open te stellen en geneigd is tot vermijding. Daarom wordt geadviseerd om de behandeling in ieder geval klinisch te beginnen en deze daarna, wanneer mogelijk geacht door de behandelaars,
poliklinisch voort te zetten.
Zorgelijk is dat verdachte weinig intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn voor het volgen van
behandeling. Hij geeft aan eigenlijk geen tijd te hebben voor behandeling, omdat hij moet
werken. Hij zegt behandeling wel te accepteren als hij een uitkering kan aanvragen of wordt
gedwongen naar een kliniek te gaan. Ook is het zorgelijk dat verdachte (indien het ten laste
gelegde bewezen wordt geacht) geen openheid geeft over zijn drijfveren in het huidige ten
laste gelegde, terwijl de bereidheid daartoe binnen een behandeling gericht op verkleinen
van de recidivekans uiteraard wel nodig is.
Om bovengenoemde reden volstaat een behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel
niet. Aan de andere kant zijn er ook nog weinig pogingen gedaan om betrokkene te behandelen en geeft hij wel aan mee te zullen werken aan behandeling als dat verplicht wordt gesteld.
Om die reden adviseren onderzoekers aan de reclassering de opdracht te geven om te
onderzoeken of behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden haalbaar is. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, kan niet anders worden geadviseerd dan een behandeling op te
leggen in het kader van een tbs met verpleging van overheidswege teneinde het
recidivegevaar op feiten soortgelijk aan het ten laste gelegde afdoende te verminderen.
De rechtbank kan zich met de conclusies en adviezen van deze deskundigen verenigen en zij neemt deze conclusies over. Gelet daarop rekent de rechtbank verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 juni 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
Uit onderhavig reclasseringsonderzoek blijkt dat betrokkene nauwelijks intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Betrokkene heeft moeite met het formuleren van een hulpvraag. Hij is wel van mening dat hij gemakkelijk is over te halen. Hij denkt niet dat behandeling iets positiefs gaat bijdragen en het 'lijkt hem stug' dat hij nog eens in een soortgelijke situatie terecht komt. Hij is niet bang voor herhaling. De toezegging van betrokkene te zullen meewerken aan het reclasseringstoezicht en het naleven van de bijzondere voorwaarden, komt weinig doorleefd over. Betrokkene wekt de indruk dat
het hem 'allemaal weinig uitmaakt'.
De onderzoekers van het PBC achten het evident dat, hoewel niet precies duidelijk is geworden welke factoren uit de stoornis op welke manier en in welke mate hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde (indien bewezen), de antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen een rol hebben gespeeld in het delictgedrag (indien bewezen). Juist deze antisociale kenmerken en de interpersoonlijke problemen (vermijdende persoonlijkheidsproblematiek), maar ook de leugenachtigheid binnen het ten laste gelegde (indien bewezen) maakt dat de reclassering zich op het standpunt stelt dat een toezicht bij de maatregel tbs met voorwaarden niet uitvoerbaar is. De verwachting is dat de persoonlijkheidsproblematiek tot problemen zal leiden op het gebied van het
geven van openheid van zaken, in de breedste zin van het woord. Dergelijke problematiek in combinatie met een ontkenning, gebrek aan probleembesef en afwezigheid van behandelmotivatie brengt ons bij een negatief advies ten aanzien van oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden.
Ter terechtzitting van 25 juni 2020 heeft [reclasseringswerker] , voornoemd, haar rapport toegelicht en verduidelijkt dat het advies van de reclassering een nadrukkelijk “nee” (ten aanzien van een TBS met voorwaarden) is.
Verdachte heeft, zoals hiervoor onder 6.2. is weergegeven, verklaard geen TBS te willen en als hem dat toch wordt opgelegd, in hoger beroep te zullen gaan.
Gevangenisstraf
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat aan verdachte tevens na te noemen maatregel zal worden opgelegd. De straf is hoger dan die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hierboven weergegeven. Ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het beeld dat de rechtbank uit de adviezen en op de zitting over de persoon van verdachte heeft gekregen, is gezien de listige wijze waarop hij te werk is gegaan, de periode waarin dit zich heeft afgespeeld, waarin hij telkens weer de keuze heeft gemaakt om ermee door te gaan, en de (deels blijvende) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer, geen andere straf op zijn plaats dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is, gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum en gezien het advies van de reclassering, van oordeel dat daarnaast de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen.
Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door hem begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, eist zowel het opleggen van de maatregel van TBS, als de verpleging van overheidswege van verdachte.
De rechtbank onderschrijft het advies van de deskundigen dat het recidiverisico voor een soortgelijk feit moet worden ingeschat als matig tot hoog.
Voorts is de rechtbank – gezien het reclasseringsrapport, de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de indruk die zij van de persoon en de psychische problematiek van verdachte heeft gekregen, namelijk dat deze fors is, – van oordeel dat een TBS met voorwaarden geen reële en afdoende maatregel is om verdachte op adequate wijze te kunnen behandelen en daarmee de maatschappij tegen dit recidivegevaar te beschermen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten “verkrachting, meermalen gepleegd”, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.