In deze zaak heeft eiser, ing. [X] uit [Z], beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, gedateerd 2 april 2019. Het beroep is digitaal ingediend op 26 juni 2019 bij de rechtbank Amsterdam, die het vervolgens ter verdere behandeling heeft doorgezonden naar de Rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft op 17 juli 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat voor het indienen van een beroepschrift een termijn van zes weken geldt, die begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval eindigde de termijn op 14 mei 2019. Eiser heeft het beroepschrift echter pas op 26 juni 2019 ingediend, wat betekent dat het niet tijdig is ingediend. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de te late indiening, maar eiser heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank concludeert dat er geen goede verontschuldiging is voor de te late indiening van het beroepschrift. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is op 17 juli 2020 gedaan. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is, in verband met de coronamaatregelen.