ECLI:NL:RBNHO:2020:5198

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3188
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning

Op 13 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Bloemendaal, dat op 29 mei 2020 de aanvraag voor een drank- en horecawetvergunning en een exploitatievergunning had geweigerd. De weigering was gebaseerd op eerdere veroordelingen van de enige bestuurder en aandeelhouder van verzoekster, [naam 4], voor rijden onder invloed.

Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij gedurende de bezwaarprocedure behandeld zou worden alsof zij in het bezit was van de benodigde vergunningen. Tijdens de zitting op 10 juli 2020 werd duidelijk dat er wijzigingen waren doorgevoerd in het bestuur van verzoekster, met als doel de banden van [naam 4] met de onderneming te doorbreken. De voorzieningenrechter moest beoordelen of deze wijzigingen voldoende waren om een nieuwe aanvraag te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de uitkomst van de bezwaarprocedure onzeker was, er geen zwaarwegende belangen waren van de zijde van de burgemeester om de exploitatie van het strandpaviljoen te blokkeren. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verzoekster tot zes weken na het besluit op bezwaar als in het bezit van de vergunningen moest worden behandeld. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3188
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: mr. N.J.B. Romke de Vries),
en

de burgemeester van Bloemendaal, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.E. Barnhoorn).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een exploitatievergunning en een drank- en horecawetvergunning te verlenen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij brief van 16 juni 2020. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde
.Zij werd vergezeld door kantoorgenoot [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , leidinggevende. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zij werd vergezeld door mrs. H.C. Bos en P. Groeneveld van de gemeente Bloemendaal.

Overwegingen

1. De Drank- en Horecawetvergunning en exploitatievergunning zijn bij besluit van 29 mei 2020 geweigerd omdat [naam 4] (verder: [naam 4] ) tweemaal is veroordeeld voor rijden onder invloed. [naam 4] was ten tijde van het besluit enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 1] B.V. was destijds bestuurder van verzoekster.
2. Het verzoek is connex aan het bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2020.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat verzoekster gedurende de bezwaarprocedure door verweerder wordt behandeld als ware zij in het bezit van een drank- en horecawetvergunning en een exploitatievergunning.
4. Genoegzaam staat vast dat meerdere keren – ook na het besluit van 29 mei 2020 – wijzigingen bij de registratie van de Kamer van Koophandel zijn doorgevoerd in het bestuur van [verzoekster] B.V. en onderliggende besloten vennootschappen met als kennelijk doel om de banden van [naam 4] – en andere betrokkenen tegen wie bezwaren bestaan – met verzoekster door te snijden. Ook ten aanzien van de door verzoekster opgegeven leidinggevenden zijn er om dezelfde redenen wijzigingen doorgevoerd. Volgens verweerder wijkt de feitelijke situatie thans dermate af van hetgeen is aangevraagd dat een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. Verweerder heeft de stukken die verzoekster heeft ingediend op 4 juni 2020 als zodanig aangemerkt.
5. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de nieuwe situatie niet zodanig is gewijzigd dat een nieuwe aanvraag nodig is.
6. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is sprake van wijzigingen van een deel van de leidinggevenden, bestuurders en achterliggende partijen van verzoekster. De voorzieningenrechter sluit vooralsnog niet uit dat deze wijzigingen van zodanige aard zijn dat dit de eis van een nieuwe aanvraag rechtvaardigt. In dat geval is het verzoek niet voor toewijzing vatbaar. Het verzoek is immers connex aan het bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2020 en de voorzieningenrechter dient te beoordelen of het bezwaar tegen dit besluit redelijke kans van slagen heeft en niet wat de kans is dat de nieuwe aanvraag zal worden toegewezen.
7. Ervan uitgaande dat de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn en meegenomen kunnen worden in de bezwaarprocedure, is het vervolgens de vraag of het treffen van een voorlopige voorziening gelet op de betrokken belangen is aangewezen.
Voor inwilliging van een dergelijk verstrekkend verzoek als verzocht door verzoekster bestaat in het algemeen slechts aanleiding als de voorzieningenrechter op voorhand de overtuiging heeft dat de uitkomst in de bezwaarprocedure zal zijn dat de vergunningen zullen moeten worden verleend. Die overtuiging heeft de voorzieningenrechter vooralsnog niet nu er nog een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) dient plaats te vinden. Daarbij komt dat de eerder afgevoerde partij [bedrijf 2] B.V. thans toch weer als bestuurder van enig aandeelhouder [bedrijf 3] B.V. van verzoekster betrokken is. De wijzigingen roepen voorts de vraag op of de feitelijke toestand nog wel overeenstemt met wat verzoekster aangeeft.
Tegelijkertijd dient ook de aard en het aantal van de aan [naam 4] en andere betrokkenen verweten strafbare feiten te worden betrokken. Het is vooralsnog de vraag of die strafbare feiten mede gelet op het tijdsverloop een weigering de vergunningen te verstrekken in het kader van de evenredigheidstoets van de Wet bibob kunnen dragen. Verweerder heeft desgevraagd ook niet kunnen duiden welke problemen op grond van de Wet bibob nog te verwachten zijn.
8. In het licht daarvan ziet de voorzieningenrechter bij de afweging van de bij het verzoek betrokken belangen toch aanleiding het verzoek toe te wijzen. Weliswaar is de uitkomst van de bezwaarprocedure en/of het besluit op de nieuwe aanvraag nog ongewis, maar van zeer zwaarwegende belangen van de kant van verweerder om het strandpaviljoen gedurende de bezwaarprocedure gesloten te houden, is vooralsnog niet gebleken. Verweerder heeft desgevraagd niet nader kunnen specificeren welk zwaarwegend belang zich tegen tijdelijke openstelling verzet. Daarentegen acht de voorzieningenrechter het vooralsnog niet onaannemelijk dat indien het strandpaviljoen gesloten blijft een financieel debacle onafwendbaar zal zijn, waarbij zij heeft betrokken dat er reeds geruime tijd is verstreken sinds de (eerste) aanvraag. Daarmee heeft verzoekster een zwaarwegend belang om tijdelijk open te kunnen gaan. Niet onbenoemd mag blijven dat er kennelijk geen bezwaren zijn tegen mevrouw [naam 4] als leidinggevende en thans enig bestuurder van verzoekster. Hetzelfde geldt voor mevrouw [naam 3] die als leidinggevende is aangemerkt. Ook is van belang dat niet is gebleken van openbare orde problemen in of rond het strandpaviljoen op grond waarvan een tijdelijke openstelling van het strandpaviljoen ontoelaatbaar moet worden geacht.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek toe te wijzen zoals hierna vermeld.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoekster tot 6 weken na het te nemen besluit op bezwaar door verweerder wordt behandeld als ware zij in het bezit van een drank- en horecawetvergunning en een exploitatievergunning;
  • veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten van € 1.050,--;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 354,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.