In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te [Z], beroep ingesteld tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, die haar recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget voor de jaren 2017, 2018 en 2019 op nihil hebben vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst heeft deze bezwaren ongegrond verklaard of niet-ontvankelijk verklaard. Na een herziening van de besluiten op 3 juli 2020 heeft de Belastingdienst eiseres bericht dat haar bezwaren gegrond zijn en dat aan haar bezwaren alsnog geheel tegemoet wordt gekomen. Eiseres heeft vervolgens haar beroepen ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank kan besluiten tot proceskostenvergoeding indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst aan eiseres tegemoet is gekomen en heeft geoordeeld dat verweerder in de kosten moet worden veroordeeld die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 1.833, en daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder € 141 aan griffierechten aan eiseres moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, en is op 20 juli 2020 gedaan. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.