3.2Volgens verweerder is het gebruik van het perceel als geitenhouderij in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, omdat ter plaatse alleen grondgebonden bedrijven zijn toegestaan en hij de voorgestane geitenhouderij niet als zodanig aanmerkt. Verweerder acht in dit verband doorslaggevend dat in de bedrijfsopzet niet aantoonbaar hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, ook niet voor beweiding en ruwvoerproductie. Verweerder heeft in het besluit op bezwaar - kort samengevat - overwogen dat de activiteiten van eiseres volgens het advies van de Stichting Abc weliswaar grondgebonden zouden zijn, maar dat de Stichting ABC niet uitputtend aan het bestemmingsplan heeft getoetst. Nog daargelaten of hij aan dat advies is gebonden, omdat hij het niet in het kader van onderhavige aanvraag heeft verzocht, is, aldus verweerder, niet ingegaan op de vraag of de afspraken met derden over het gebruik van gronden voor verbouw van ruwvoer en beweiding wel voldoende zekerheid bieden. Volgens verweerder blijkt uit de aanvraag en nadere gegevens dat de geiten 7 maanden per jaar binnen staan. De andere circa 120 dagen is eiseres voornemens de circa 1500 volwassen, melkgevende geiten in twee groepen elk niet meer dan zes uur te weiden, zodat ook in die vijf maanden voortdurend circa 65 % van de geiten op stal staan. Het zwaartepunt ligt hier dus niet op het gebruik van open grond voor beweiding, maar op de aanwezigheid van de geiten in de stal. Verweerder stelt voorts vast dat eiseres kan beschikken over zo’n 18,6 hectare grond (14,6 ha eigen grond en 4 ha extra in het bezit van de aandeelhouder). Deze 18,6 ha is volgens verweerder te weinig om te kunnen voorzien in de behoefte van de 2000 geiten aan ruwvoer. Volgens eiseres zou daarnaast weliswaar nog zo’n 20 ha extra grond beschikbaar zijn voor de teelt van ruwvoer, maar de (intentie)verklaringen die eiseres in dit verband heeft overgelegd, bieden volgens verweerder onvoldoende zekerheid om hier van uit te kunnen gaan. De verklaringen zijn niet aan te merken als overeenkomsten en zijn volgens verweerder te vrijblijvend.
4. Eiseres heeft eiseres zich - kort samengevat- op het standpunt gesteld dat de geitenhouderij ter plaatse planologisch is toegestaan, omdat het bedrijf wel dient te worden aangemerkt als grondgebonden bedrijf in de zin van het bestemmingsplan. Dit blijkt, aldus eiseres, ook uit het advies van de Stichting Abc . Dat de geiten niet het hele jaar in de wei staan, maakt dit volgens eiseres niet anders, omdat het bestemmingsplan niet voorschrijft dat de geiten hoofdzakelijk in de wei verblijven. Bovendien staan de geiten, met uitzondering van de circa 300 pas afgelammerde en droogstaande dieren, 6 uur per dag, 120 dagen per jaar in de wei. Daarbij komt dat vee ’s winters nooit in de wei staat, omdat er dan geen gras groeit. Eiseres heeft erop gewezen dat de eigen gronden niet alleen gebruikt worden voor beweiding, maar ook voor de teelt van ruwvoer. Eiseres heeft gesteld te beschikken over 10.6 ha grond in eigen bezit (waarvan c 1 ha bouwblok) en 5 ha naastgelegen grond van de vennoot en nog eens 4 ha grond van de vennoot in de buurt, waarvan 3,6 ha beschikbaar is voor agrarisch gebruik. Aldus staat in ieder geval vast dat 18,2 ha grond gebruikt kan en zal worden voor beweiding dan wel voor het telen van ruwvoer. Daarnaast kan eiseres voor de teelt van ruwvoer nog beschikken over gronden in de directe omgeving die in het bezit zijn van andere telers. Deze telers gebruiken deze gronden om groenten te verbouwen en 60 ha zullen en kunnen vanwege de noodzaak tot vruchtwisseling jaarlijks aan eiseres ter beschikking worden gesteld voor het uitrijden van mest en de teelt van het voor de geiten benodigde ruwvoer. Het totale oppervlak aan beschikbare gronden is daarom voldoende voor de productie van al het voor de geiten benodigde ruwvoer. Het bedrijf is daarom wel grondgebonden van aard. Daarnaast heeft eiseres het standpunt herhaald dat verweerder ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Stichting Abc .
5. De vraag die partijen verdeeld houdt en die de rechtbank ter beslechting van hun geschil moet beantwoorden is of het bedrijf, de inrichting, van eiseres kan worden aangemerkt als een grondgeboden agrarisch bedrijf in de zin van het het bestemmingsplan. Als het antwoord ja is, dan heeft verweerder ten onrechte om aanvulling van de aanvraag verzocht.