Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. van Deuzen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had op 26 februari 2020 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet, ingediend op 9 december 2019. Verweerder diende op 2 april 2020 de relevante stukken en een verweerschrift in, waarop eiseres op 25 mei 2020 reageerde.
De rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelde vast dat eiseres verweerder op 17 januari 2020 had meegedeeld dat hij in gebreke was, maar dat verweerder op dat moment nog niet in gebreke was. Hierdoor was er geen geldige ingebrekestelling en was het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Vanwege de coronamaatregelen werd de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier.