ECLI:NL:RBNHO:2020:5090
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit WIA-uitkering
Op 13 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.A. Bruins, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de definitieve vaststelling van de WIA-uitkering van eiseres over het jaar 2017, waarbij verweerder op basis van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst een terugvordering van € 5285,62 heeft ingesteld. Eiseres heeft op 15 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, dat de bezwaren van eiseres ongegrond verklaarde. Op 31 oktober 2019 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarna eiseres haar beroep op 9 maart 2020 heeft ingetrokken.
Bij de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 29 april 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat, omdat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres, het verzoek om vergoeding van proceskosten kan worden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten van rechtsbijstand, die door een derde beroepsmatig zijn verleend, voor vergoeding in aanmerking komen. De totale kosten zijn vastgesteld op € 525,-, en daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen.