ECLI:NL:RBNHO:2020:5086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
HAA 19/3090
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WW-uitkering

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door P. van Dongen. De zaak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat hem recht gaf op een WW-uitkering voor de periode van februari tot en met mei 2019, maar deze uitkering niet tot uitbetaling zou komen omdat eiser verwijtbaar werkloos was. Eiser trok zijn beroep in op 28 april 2020, nadat verweerder het bestreden besluit had gewijzigd en had aangegeven dat de kosten voor rechtsbijstand in aanmerking kwamen voor vergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser. Eiser heeft verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 1050,-, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3090

uitspraak van de enkelvoudige kamer 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat eiser recht heeft op een WW-uitkering vanaf februari 2019 tot en met mei 2019 maar dat deze uitkering niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is.
Eiser heeft bij brief van 15 juli 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het geschil ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020.
Bij besluit van 6 februari 2020 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en gereageerd met de mededeling dat de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Eiser heeft bij brief van 28 april 2020 het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiser verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase en van de procedure bij de rechtbank.
Nu partijen niet hebben aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 7:15, 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat eiser tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.
5. De kosten die eiser vergoedt wenst te zien, hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 1050,- in verband met het beroep (1 punt voor nadere motivering van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiser betaalde griffierecht ad € 47,- te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.