ECLI:NL:RBNHO:2020:5085

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
HAA 20/106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake AIO aanvulling

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.E. Stam, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een beroep dat eiseres had ingesteld tegen een besluit van verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 23 september 2019 inzake haar AIO aanvulling, welke door verweerder op 28 november 2019 ongegrond was verklaard. Na een gewijzigde beslissing van verweerder op 9 april 2020, waarin het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard, trok eiseres haar beroep in op 28 april 2020. Tegelijkertijd verzocht zij om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had gereageerd op het verzoek om een verweerschrift in te dienen en dat partijen niet om een zitting hadden gevraagd. Hierdoor werd het onderzoek gesloten.

De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien eiseres was tegemoetgekomen door verweerder, kon zij verzoeken om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de kosten vastgesteld op € 525,-, te vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres. Daarnaast werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- ook door verweerder vergoed diende te worden. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier M. van der Elst, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres, gemachtigde: mr. P.E. Stam,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen de beslissing van 23 september 2019 (het primaire besluit) inzake haar AIO aanvulling, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij gewijzigde beslissing van 9 april 2020 het bezwaar van eiseres, gericht tegen het primaire besluit, alsnog gegrond geacht.
Eiseres heeft het beroep bij brief van 28 april 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 29 april 2020 in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft niet gereageerd.
Nu partijen niet hebben aangegeven om over het verzoek om proceskosten op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
5. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 525,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.