ECLI:NL:RBNHO:2020:5084

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2640
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die huishoudelijke hulp had aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, dat haar aanvraag om uitbreiding van huishoudelijke hulp had afgewezen. Tijdens de zitting op 14 mei 2020, die via Skype plaatsvond, is het verzoek om voorlopige voorziening aangehouden. Verzoekster diende op 26 mei 2020 een brief in waarin zij haar standpunt over de noodmaatregel uiteenzette, maar verweerder had op 3 juni 2020 gereageerd en aangegeven dat er verder onderzoek nodig was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op 18 mei 2020 een huisbezoek gepland was om de melding van verzoekster te bespreken. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat verzoekster inmiddels had berust in de afwijzing van de noodmaatregel. Ook het verzoek om proceskostenveroordeling werd afgewezen, omdat het verzoek om voorlopige voorziening niet meer relevant was. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2640
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder
(gemachtigde: A. krijgsheld).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om huishoudelijke hulp, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), direct uit te breiden.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020, tegelijk met het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer 20/2406. Gemachtigde van verzoekster die werd bijgestaan door [naam] en de gemachtigde van verweerder zijn gehoord via Skype. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening is aangehouden. In het proces-verbaal van de zitting is vastgesteld dat gemachtigde van verzoekster uiterlijk 21 mei 2020 zal laten weten of hij het verzoek handhaaft dan wel intrekt.
Verzoekster heeft bij brief van 26 mei 2020 (met bijlage) gereageerd. Verweerder heeft op 3 juni 2020 een reactie in het geding gebracht.

Overwegingen

1.1.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
Bij besluit van 27 maart 2019 is aan verzoekster over de periode 26 maart 2019 tot en met 31 maart 2022 huishoudelijke hulp toegekend.
1.2.
Bij brief van 14 april 2020 heeft verzoekster een melding gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid van de Wmo. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een noodmaatregel als bedoeld in artikel 2.3.3. van de Wmo.
Bij brief van 20 april 2020 heeft verzoekster verweerder ter zake van de noodmaatregel in gebreke gesteld.
Per e-mail van 30 april 2020 heeft verweerder vastgesteld dat verder onderzoek moet worden verricht met betrekking tot de melding om uitbreiding van huishoudelijke hulp. Verweerder wacht nog op informatie uit nader onderzoek waaronder informatie van de ambulante begeleider te weten de lijst van werkzaamheden die overgenomen zijn en die, die zijn blijven liggen. Verweerder ziet geen reden om per direct huishoudelijke hulp uit te breiden.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat deze e-mail moet worden opgevat als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Verzoekster heeft op 3 mei 2020 hiertegen bezwaar gemaakt en op 8 mei 2020 verzocht om een voorlopige voorziening.
Ter zitting is komen vast te staan dat op korte termijn - 18 mei 2020 – een huisbezoek is gepland bij verzoekster waarbij haar melding om uitbreiding van huishoudelijk hulp zal worden besproken waarna verweerder een besluit zal nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening is derhalve aangehouden.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens beslist op de melding om uitbreiding van huishoudelijk hulp als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid van de Wmo.
Verzoekster schrijft in haar brief van 26 mei 2020 dat het bereikte resultaat over de verlangde noodvoorziening hier niet ter discussie staat. Verzoekster acht een proceskostenveroordeling wel op zijn plaats.
1.4.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend inzake het primaire besluit waarbij een noodmaatregel als bedoeld in artikel 2.3.3. van de Wmo is afgewezen. Inmiddels heeft verzoekster in deze afwijzing berust. Gelet hierop is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening en moet het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten worden afgewezen.
Het feit dat positief is beslist op de melding om uitbreiding van huishoudelijk hulp als bedoeld in artikel 2.3.2., eerste lid van de Wmo valt niet binnen de omvang van dit geding en de onderhavige voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.