ECLI:NL:RBNHO:2020:5082

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
C/15/299086/HA RK 20/21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak

Op 12 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, Wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. P.H.B. Littooy, de rechter in een aanhangige strafzaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. G.L.D. Thomas, heeft op 5 februari 2020 ter terechtzitting van de politierechter het wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gebaseerd op de schijn van vooringenomenheid van de rechter, omdat deze al een beslissing had genomen over de voortzetting van de behandeling voordat de raadsman zich had kunnen uitlaten. Daarnaast werd gesteld dat de rechter ten onrechte over slachtoffers sprak en dat hij voorbijging aan het standpunt van verzoeker met betrekking tot camerabeelden.

De rechter heeft in zijn reactie de beschuldigingen van verzoeker weerlegd. Hij stelde dat hij pas een beslissing had genomen na uitvoerig debat en dat de opmerkingen over slachtoffers in lijn waren met zijn wettelijke taak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend en dat verzoeker ontvankelijk was. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat er geen grond was voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. De subjectieve en objectieve toetsen voor wraking werden beide niet gehaald, en de wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet de schijn van partijdigheid had gewekt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/299086/HA RK 20/21
Beslissing van 12 juni 2020
op het verzoek tot wraking ingediend namens:
[verzoeker] ,
raadsman: mr. G.L.D. Thomas, advocaat te Amsterdam,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.H.B. Littooy,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 5 februari 2020 ter terechtzitting van de politierechter, bij monde van zijn raadsman, de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, Sectie Straf, locatie Alkmaar, aanhangige strafzaak met als parketnummer 15/173355-19, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft, bij schrijven (met bijlagen) van 12 februari 2020, schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens, na enige vertraging vanwege de Coronacrisis, behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 12 juni 2020. Verzoeker, de rechter en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Voor verzoeker is verschenen zijn raadsman, mr. Thomas voornoemd, die heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens verzoeker het woord te voeren. De rechter is ook verschenen. De officier van justitie heeft van de geboden gelegenheid om te worden gehoord, zonder bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechter heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt. Ten eerste had de rechter al een besluit genomen over de voortzetting van de behandeling van de stafzaak voordat de raadsman van verzoeker zich daarover heeft kunnen uitlaten. Ten tweede sprak de rechter ten onrechte al over slachtoffers, in meervoud, en keek hij steeds hun kant op. Alleen de heer [naam 1] is namelijk mogelijk slachtoffer, mevrouw [naam 1] -Knobbe is geen partij in de zaak. Ten derde is de rechter voorbijgegaan aan het standpunt van verzoeker door reeds een beslissing te nemen over de camerabeelden, ervan uitgaande dat daar niets relevants op te zien is, zonder dat verzoeker van die beelden kennis heeft kunnen nemen en in de gelegenheid is gesteld zich erover uit te laten en ook zonder dat de raadsman van verzoeker een standpunt hierover heeft kunnen innemen.

3.De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft – kort samengevat – als volgt gereageerd. Het eerste verwijt is onjuist. De rechter heeft pas een beslissing genomen over het verzoek om aanhouding nadat de raadsman zijn standpunt had gegeven en er ter terechtzitting uitvoerig debat had plaatsgevonden over de gronden die aan het verzoek om aanhouding ten grondslag waren gelegd. Ook het tweede verwijt is onjuist. De heer [naam 1] is de aangever bij het eerste en tweede feit in de hoofzaak. Mevrouw [naam 2] is als getuige gehoord bij het tweede feit. Dat feit betreft echter de echtelijke woning van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 1] -Knobbe. Beiden zijn als slachtoffers gehoord door de politie, hebben gevraagd om een contactverbod en ook beiden zijn ter terechtzitting bijgestaan door Slachtofferhulp. Dat de rechter ter terechtzitting mede aandacht besteedt aan aanwezige slachtoffers, is in overeenstemming met zijn wettelijke taak. Het derde verwijt gaat ook niet op. Ten eerste betreft de beslissing over de camerabeelden een processuele beslissing en is het niet aan de verdediging om die te wijzigen. De rechter heeft de raadsman van verzoeker bovendien nog een half uur uitstel voorgesteld zodat de raadsman de beelden nog zou kunnen kijken en (telefonisch of, desgewenst, nadat verzoeker alsnog naar de zitting zou zijn afgereisd) met verzoeker zou kunnen bespreken, maar daar heeft de raadsman geen gebruik van gemaakt.

4.Het verhandelde ter zitting

4.1.
Ter aanvulling van het eerder verstrekte extract proces-verbaal van de terechtzitting van 5 februari 2020, met daarin opgenomen de wrakingsgronden, heeft de voorzitter van de wrakingskamer de raadsman van verzoeker op de zitting het volledige proces-verbaal van deze terechtzitting overhandigd, dat inmiddels is uitgewerkt.
4.2.
De raadsman van verzoeker heeft ter toelichting van het verzoek nog het volgende opgemerkt. Niettegenstaande de gemaakte verontschuldigingen jegens de rechter voor de emotionele reactie van de raadsman op de zitting van 5 februari 2020, die hier worden herhaald, kwam het wrakingsverzoek voort uit een gevoel van onrechtvaardigheid. Het wrakingsverzoek gaat er in essentie om dat de raadsman van verzoeker vroeg om een schorsing zodat hij kon overleggen met de niet aanwezige verzoeker, en dat de rechter daarop zei dat hij de zaak niet zou aanhouden, wat er ook het resultaat zou zijn van het overleg tussen de raadsman en verzoeker. Dat heeft bij verzoeker de schijn van vooringenomenheid gewekt.
4.3.
De rechter heeft ter zitting nog als volgt gereageerd. Het was duidelijk dat de raadsman van verzoeker op de zitting van 5 februari 2020 oprechte emoties had. Zijn verontschuldigingen zijn aanvaard. De rechter geeft aan dat, na voorafgaande hoor en wederhoor, afwijzend was beslist op het verzoek om aanhouding en dat de raadsman van verzoeker toen opmerkte dat hij wilde overleggen met verzoeker om zich te beraden over zijn positie en dat hij niet wist of hij nog wel gemachtigd zou blijven. Ten behoeve van dat overleg heeft de rechter de raadsman willen meegeven dat de zaak, ook als de raadsman nadien niet langer gemachtigd zou zijn de verdediging te voeren, niet (alsnog) zou worden aangehouden. De rechter geeft aan dat hij daarmee niet heeft beslist over eventuele nieuwe omstandigheden, welke nog niet eerder waren aangevoerd, maar alleen over de huidige omstandigheden.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Het voldoet ook overigens aan de eisen. Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
5.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel van belang, maar niet doorslaggevend.
5.3.
Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
5.4.
Met betrekking tot de objectieve toetst, overweegt de wrakingskamer het volgende. De wrakingskamer gaat uit van de juistheid van het uitgewerkte proces-verbaal van de terechtzitting van 5 februari 2020 in de hoofdzaak. Het is vastgesteld door de rechter en de griffier. De raadsman van verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer aangegeven er geen opmerkingen over te hebben. De wrakingskamer heeft geen reden om aan de juistheid ervan te twijfelen.
5.5.
De wrakingskamer stelt op grond van de inhoud van dit proces-verbaal vast dat op de zitting van 5 februari 2020 (kort gezegd) hoor en wederhoor hebben plaatsgevonden over de gronden van het aanhoudingsverzoek namens verzoeker en dat de rechter dit verzoek eerst (definitief) heeft afgewezen nadat daarover uitvoerig debat heeft plaatsgevonden.
5.6.
Uit het proces-verbaal (bladzijde 4 onderaan en bladzijde 5 bovenaan) blijkt dat de raadsman van (de niet ter terechtzitting aanwezige) verzoeker vervolgens een onderbreking van de zitting heeft verzocht, omdat hij zich wilde beraden over zijn positie en aan verzoeker wilde vragen in hoeverre hij nog gemachtigd is om de verdediging te voeren. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter de raadsman ten behoeve van dat overleg een en ander in overweging heeft gegeven:
“dat de politierechter zich ervan bewust is dat het aanwezigheidsrecht een groot goed is en dat niemand dat betwist. De zaak is op 14 november 2019 aangehouden. In de afgelopen dagen heeft de verdediging wederom meerdere verzoeken tot aanhouding gedaan. Nu het aanhoudingsverzoek bij de huidige stand van zaken wordt gehandhaafd dienen andere belangen te prevaleren. Er is immers vandaag ruim (een uur) zittingstijd voor de zaak gereserveerd en twee slachtoffers zijn wel verschenen.”
5.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze opmerkingen van de rechter niet worden opgemaakt dat de rechter niet meer open zou staan voor nieuwe of gewijzigde omstandigheden c.q. argumenten voor aanhouding. Deze opmerkingen geven geen grond voor objectief gerechtvaardigde vrees dat de rechter niet onpartijdig is, of dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
5.8.
Het is vervelend dat de woorden van de rechter kennelijk bij de raadsman van verzoeker wel dat gevoel hebben gegeven, maar dat is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende voor wraking.
5.9.
Ook de overige feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren – mede gezien de reactie van de rechter – geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve evenmin grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
6.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
6.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Straf, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jongeling, voorzitter, mr. B. Voogd en mr. M.S. Lamboo, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2020.
De griffier is buiten staat om deze beslissingvoorzitter
mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.