1.2.In het kader van deze eerstejaars Ziektewet-beoordeling is eiseres medisch onderzocht door de arts, [naam 2] , die op 8 april 2019 een rapport heeft opgesteld. Hierin wordt vermeld dat het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam 1] . Op basis van dit onderzoek is in het primair besluit vastgesteld dat er geen medische redenen zijn om de eerder in 2017 opgestelde FML aan te passen en eiseres wordt in staat geacht de in 2017 op basis van deze FML geduide functies per 15 april 2019 weer te kunnen verrichten. Dit heeft tot gevolg dat de ZW-uitkering van eiseres per 15 april 2019 wordt beëindigd.
Naar aanleiding van dit besluit heeft eiseres telefonisch contact gezocht met verweerder. Op 16 april 2019 is zij teruggebeld door de arts, [naam 2] die van dit gesprek een rapport heeft opgesteld gedateerd 17 april 2019 dat door verzekeringsarts [naam 1] wederom is getoetst en akkoord bevonden.
Eiseres heeft tegen het primair besluit bezwaar gemaakt. Op 22 mei 2019 vond een hoorzitting plaatst en aansluitend een onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam 3] , die een rapport heeft opgesteld gedateerd 17 juli 2019. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist op het bezwaarschrift.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres per 15 april 2019 “haar arbeid” te weten ten minste één van de in 2017 geduide geschikt geachte functies kan verrichten. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juli 2019.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de slaapproblemen en het eetgedrag van haar zoontje [zoon] ) structureel fysiek en mentaal totaal is uitgeput en overbelast. Naast deze energetische problemen heeft zij ook psychische problemen – een depressie – waarvoor zij medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat de belastende thuissituatie in 2017 ook al aanwezig was en nu nog meer geaccentueerd want toen was haar zoon nog niet geboren.
Ter zitting is verwezen naar het rapport van 20 februari 2019 waarin door de verzekeringsarts [naam 1] werd geconcludeerd dat eiseres niet arbeidsongeschikt wordt geacht als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Daarnaast is geconcludeerd dat de uit haar ziekte voortvloeiende beperkingen nog wel dusdanig zijn dat er op dat moment nog onvoldoende mogelijkheden waren om eiseres arbeidsgeschikt te achten voor de maatgevende arbeid en evenmin voor re-integratie activiteiten.
Echter korte tijd daarna, zoals blijkt uit de rapportages van dezelfde verzekeringsarts, gedateerd 8 en 17 april 2019, wordt eiseres wel arbeidsgeschikt geacht. Eiseres heeft ter zitting benadrukt dat in deze korte periode geen verbetering van haar gezondheidstoestand heeft plaatsgevonden en gelet op het korte tijdsverloop tussen de rapportages van 20 februari 2019 en 8/17 april 2019 een extra motivering op zijn plaats is.
Eiseres heeft in beroep de volgende informatie overgelegd.
- een verslag van [naam 4] van fysio [plaats] ;
- een gespreksverslag van [naam 5] van 1 [plaats] , van 24 januari 2020;
- een brief van huisarts, [naam 6] van 31 januari 2020, inclusief de brief van [naam 7] , klinisch psycholoog van de GGZ Noord-Holland-Noord van 23 oktober 2019;
- een behandelplan van [naam 8] , ambulant verpleegkundige GGZ, van 10 december
2019;
- een verklaring van [naam 9] , GGZ Noord-Holland-Noord, van 24 juli 2019;
- een voortgangsverslag van [naam 9] , GGZ Noord-Holland-Noord van 15 januari 2020;
- een verklaring van [naam 10] , jeugdverpleegkundige GGD van 8 mei 2019;
- Besluiten van de gemeente [plaats] van 26 maart 2019, 16 juli 2019 en 23 september 2019,
met betrekking tot aanvragen Jeugdwet ter zake van [zoon] ;
- een verklaring van [naam 11] van Kinderpraktijk [naam 12] .
Uit de informatie van klinisch psycholoog [naam 7] blijkt dat nog steeds sprake is van een persisterende depressieve stoornis. Voor de behandeling hiervan is besloten om over te gaan tot aanmelding bij het GGZ-team voor individuele cognitieve gedragstherapie.
Verder wijst eiseres op haar GAF-score van 42 op grond van de DSM IV.
Aanvullend heeft eiseres bij brief van 16 juni 2020 het Perspectiefplan Jeugd, gedateerd 5 maart 2020, in het geding gebracht.
4. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen (ECLI:NL:CRVB:2015:4920). 5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is vanaf 15 april 2019 met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.