In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 4582,4 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 11 juni 2020 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van de politie en het Douane Laboratorium. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.
De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 38 maanden had geëist, in overweging genomen. De verdediging heeft gepleit voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar detentieomstandigheden en het feit dat zij de Chinese taal spreekt, wat communicatie met andere gedetineerden bemoeilijkt. De rechtbank heeft deze omstandigheden meegewogen en heeft besloten om de gevorderde straf te matigen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de Opiumwet, in acht genomen en heeft de uitspraak gedaan in het belang van de rechtsorde en de volksgezondheid.