ECLI:NL:RBNHO:2020:4950

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
15/068033-20 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van MDMA met vrijspraak van opzettelijke uitvoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de opzettelijke uitvoer van ongeveer 4,5 kilogram MDMA. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen, waarvan 38 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De verdachte is vrijgesproken van de opzettelijke uitvoer, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond dat de verdachte opzet had op de uitvoer van de MDMA. De verdachte had verklaard dat hij de koffer met cadeautjes voor bankiers in Vietnam had meegekregen en dat hij geen opzet had op de uitvoer van de drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in dit geval niet wist of er MDMA in de koffer zat en dat hij geen schuld had aan het feit. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door de koffer niet grondig te controleren, wat leidde tot de bewezenverklaring van de niet-opzettelijke uitvoer van MDMA. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft daarbij de gezondheidsschade van de stof en de mogelijke betrokkenheid bij de drugshandel in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/068033-20 (P)
Uitspraakdatum: 15 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboortestaat] ,
verblijvende te [adres] ,
wonende te [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 onder 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
(3,4-)MDMA, zijnde
(3,4-)MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de schuldvariant van het ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie kan opzet op de uitvoer van de MDMA niet - ook niet in voorwaardelijke zin - bewezen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de uitvoer van de MDMA, evenmin is er sprake van schuld. Verdachte heeft een consistente verklaring afgelegd over de reden van zijn reis. Deze verklaring wordt ondersteund door de in de telefoon van verdachte aangetroffen e-mails en sms-berichten. Verdachte heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om documenten betreffende een erfenis van 10,5 miljoen dollar te ondertekenen namens zijn vriend [naam] . De reis- en verblijfkosten werden voor verdachte betaald. De bankmedewerkers die verdachte in Nederland bezochten kwamen goed over. Verdachte is vanaf Schiphol naar Thailand gereisd met een koffer die hij van de bankmedewerkers had ontvangen. Verdachte heeft deze koffer gecontroleerd, er zaten cadeautjes in en zijn vriend [naam] bevestigde hem dat dit gebruikelijk is. Hij is tijdens de reis niet aangehouden. Daarna is hij terug naar Nederland gereisd om nogmaals documenten te ondertekenen daar de eerdere documenten fout bleken. Hij heeft foto’s van de documenten aan [naam] gestuurd en heeft gevraagd of het nu allemaal klopte. Vervolgens is hij naar Schiphol gegaan om naar Vietnam te reizen en heeft hij van de bankmedewerkers weer een koffer mee gekregen. Verdachte heeft in de koffer gekeken en zag satijnen lakens. Hij heeft dus voldaan aan de onderzoeksplicht.
Gelet op al het voorgaande heeft verdachte geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de uitvoer van de MDMA. Voorts heeft verdachte geen enkele schuld aan het feit en daarom moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman. Hij is enkel slachtoffer geworden van een vooropgezet plan van derden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraakDe rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier onvoldoende gegevens voortvloeien die leiden tot het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft begaan. Weliswaar kan een passagier in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de bagage die hij met zich voert, maar in dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor bij de Koninklijke Marechaussee en ter terechtzitting consistent verklaard over de reden van zijn reis naar Nederland en de omstandigheden waaronder zijn reis naar Vietnam plaatsvond. Hij heeft gemeend een erfenis af te moeten wikkelen voor zijn bejaarde vriend [naam] door het ondertekenen van certificaten uit Nigeria en deze documenten te brengen naar Vietnam, waarna hij zelf een deel van de erfenis zou ontvangen. Hij is daarbij steeds afgegaan op de instructies die hij daarvoor kreeg en de bevestiging daarvan door zijn vriend [naam] . Tijdens deze reis moest hij een koffer met cadeautjes voor de bankiers in Vietnam meenemen, aldus verdachte.
De verklaring van verdachte wordt niet alleen ondersteund door in zijn telefoon aangetroffen e-mails en tekstberichten, maar ook door observaties door de politie en de processen-verbaal van analyse van camerabeelden.
Gelet op deze specifieke en vanuit het dossier ondersteunde bijzondere omstandigheden, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er buiten zijn medeweten MDMA in de koffer is gedaan. De conclusie is derhalve dat verdachte van het opzettelijk, ook in voorwaardelijke zin, buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid MDMA – zoals impliciet primair is ten laste gelegd – zal worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde niet-opzettelijke uitvoer van MDMA op grond van het volgende.
Verdachte kreeg kort voor zijn uitreis een koffer mee van een derde persoon waarin cadeautjes voor personen in Vietnam zouden zitten. Het lag onder deze omstandigheid op de weg van verdachte om extra opmerkzaam te zijn en de koffer die hij meekreeg grondig te controleren. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij enkel vluchtig in de koffer heeft gekeken. Door een grondig onderzoek onder de geschetste omstandigheden na te laten heeft de verdachte in verwijtbare mate onzorgvuldig gehandeld.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende
(3,4-)MDMA.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld bij verdachte, zoals door de raadsman betoogd. Ter zake de bewezen verklaarde overtreding heeft verdachte verwijtbaar gehandeld en is hij ook strafbaar, nu niet gebleken is dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om te bewerkstelligen dat zijn koffer geen verdovende middelen bevatte.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, waarvan 38 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich door verwijtbaar onzorgvuldig te handelen schuldig gemaakt aan de uitvoer van ongeveer 4,5 kilogram MDMA. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaar, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
80 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
38 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 juni 2020.
Mr. Littooy en mr. Burggraaff zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.