ECLI:NL:RBNHO:2020:4947

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 60
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet na niet-naleving van verplichtingen door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een bijstandsuitkering, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een woonkostentoeslag op basis van de Participatiewet (PW), maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet kon voldoen aan de gestelde verplichtingen. Eiseres had eerder al een woonkostentoeslag ontvangen, maar had niet voldaan aan de verplichtingen die aan deze toekenning waren verbonden, zoals het zoeken naar andere geschikte woonruimte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2017 een bijstandsuitkering ontvangt en dat er meerdere besluiten zijn genomen met betrekking tot haar woonkostentoeslag. Ondanks dat eiseres in de periode van 23 januari 2017 tot en met 21 oktober 2019 slechts op twee woningen had gereageerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet voldoende haar best heeft gedaan om aan de verplichtingen te voldoen. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om te voldoen aan de verplichtingen die aan de toekenning van de woonkostentoeslag waren verbonden.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de impact van een verhuizing op haar pleegkinderen en haar medische situatie verworpen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om woonkostentoeslag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/60

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: J. Ockers).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres over de periode van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 een woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet (PW) toegekend.
Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woonkostentoeslag toe te kennen vanaf 1 juli 2019 afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluit van 25 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en daarbij de rechtsgevolgen van de primaire besluiten in stand gelaten. Verweerder heeft de verplichtingen genoemd in het primaire besluit 1 aangepast en heeft voor wat betreft het primaire besluit 2 de grondslag aangepast en de motivering aangevuld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2019 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en een (aanvullende) bijstandsuitkering om in haar levensonderhoud te voorzien. De bijstand is aan haar toegekend sinds haar partner vanaf 23 januari 2017 niet meer staat ingeschreven op haar adres. Bij besluit van 23 maart 2017 heeft verweerder van 23 januari 2017 tot en met 28 februari 2018 aan eiseres een woonkostentoeslag toegekend tot een bedrag van € 503,14 per maand. Daarbij zijn de volgende verplichtingen opgelegd. Eiseres dient er alles aan te doen om binnen 12 maanden na toekenning van de bijstand andere geschikte woonruimte te vinden. Zij moet aantonen dat zij alles in het werk stelt om passende woonruimte te verkrijgen en dat zij staat ingeschreven als woningzoekende. Verder staat in het besluit vermeld dat eiseres de woonkostentoeslag voor maximaal 12 maanden ontvangt. De reden daarvoor is dat haar woonlasten te hoog zijn.
1.2.
Op 30 oktober 2017 is een bewindvoerder benoemd omdat eiseres problematische schulden heeft. Eiseres staat sinds 7 december 2017 ingeschreven bij Woningnet als woningzoekende.
1.3.
Op 26 januari 2018 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om woonkostentoeslag ingediend.
Bij besluit van 26 april 2018 heeft verweerder wegens bijzondere omstandigheden aan eiseres over de periode 1 maart 2018 tot en met 28 februari 2019 een woonkostentoeslag toegekend tot een bedrag van € 494,84 per maand. Verweerder heeft in het besluit de volgende verplichtingen opgenomen. Eiseres moet tijdig informatie verstrekken over de uitspraak van de kantonrechter op 31 mei 2018 over haar huurachterstand, eiseres moet er alles aan doen om binnen 12 maanden na toekenning van de bijstand andere geschikte woonruimte te vinden, zij dient aantoonbaar te maken dat zij staat ingeschreven als woningzoekende en dat zij alles in het werk stelt om passende woonruimte te verkrijgen, niet hoger dan de maximaal subsidiabele huur. Verder staat in het besluit vermeld dat de woonkostentoeslag wordt toegekend voor maximaal 12 maanden, dat eiseres de verplichtingen die zijn opgelegd bij de vorige toekenning niet is nagekomen en dat een volgende verlenging van de woonkostentoeslag wordt afgewezen indien zij niet aan de verplichtingen voldoet.
1.4.
Eiseres is op 15 januari 2019 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
1.5.
Op 23 april 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor een woonkostentoeslag. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit 1 genomen. Verweerder stelt zich hierin op het standpunt dat is gebleken dat er na toelating tot de WSNP en de betaling van alle woonkostentoeslagen alsnog opnieuw een huurschuld is ontstaan. Zowel de huur van februari 2019, alsmede de huur van mei 2019 en juni 2019 zijn niet betaald. Ondanks dat verweerder in beginsel maximaal twee jaar woonkostentoeslag toekent, heeft verweerder aan eiseres in dit besluit alsnog een woonkostentoeslag toegekend over de periode 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019. Voor deze woonkostentoeslag dient eiseres wederom aan verplichtingen te voldoen.
Deze verplichtingen zijn:
-Eiseres dient er alles aan te doen om binnen drie maanden na toekenning van de bijstand andere geschikte woonruimte te vinden. Eiseres ontvangt de woonkostentoeslag maximaal voor drie maanden. De reden daarvoor is dat de woonlasten te hoog zijn;
-Eiseres dient zich bij Woningnet ook in andere regio’s in te schrijven (minimaal 4, let hierbij op lagere wachtlijsten);
-Bij Woningnet tenminste zes keer per week reageren op woningen met de kortste wachttijd;
-Bij Woningnet reageren op alle beschikbare lotingwoningen;
-Inschrijven bij SVNK;
-Bij SVNK tenminste twee keer per week reageren op een woning;
-Eiseres zoekt zelf uit waar in Nederland de wachtlijst voor een woning laag is en schrijft haarzelf daar in als woningzoekende, minimaal 2 andere corporaties;
-Eiseres reageert op alle passende aangeboden woningen;
-Eiseres toont naast bovenstaande eigen initiatief door het zoeken naar woningen op internet
(ook 2 kamerwoningen);
-Voor al het bovenstaande geldt dat eiseres bewijsstukken dient te overleggen als hierom wordt gevraagd;
-Een 2 kamerwoning, anti-kraakwoningen, flats, alle woningen in geheel Nederland (ook in minder goede staat of in een minder goede wijk) worden als toereikend gezien;
-Eiseres kan op sociaal-medische gronden urgentie aanvragen voor een woning bij de gemeente Zaanstad;
-Woningruil via Facebook of de app Huisje/Huisje.
1.6.
Op 18 juni 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend voor woonkostentoeslag. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit 2 genomen. Verweerder stelt zich hierin, onder verwijzing naar het primaire besluit 1, op het standpunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten vanaf 1 juli 2019 wordt afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
1.7.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij is van mening dat zij niet kan voldoen aan de gestelde verplichtingen en dat zij na 30 juni 2019 ook nog recht heeft op een woonkostentoeslag.
2. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Met betrekking tot het primaire besluit 1 heeft verweerder geconcludeerd dat de woonkostentoeslag eerst 13 maanden is toegekend en vervolgens nog eens 12 maanden. Ondanks dat is gebleken dat eiseres er niet alles aan heeft gedaan om andere huisvesting te vinden is toch een uitzondering (op de vaste gedragslijn) toegepast en is de woonkostentoeslag op grond van individuele omstandigheden voor nog eens drie maanden toegekend. Dit wordt zeer zelden gedaan daar verweerder deze bijzondere bijstand maximaal twee jaar toekent. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is geweest te voldoen aan de gestelde verplichtingen. Aan een drietal opgelegde verplichtingen in het primaire besluit 1 hoeft eiseres niet meer te voldoen. De verplichting te zoeken naar een tweekamerwoning heeft verweerder gewijzigd naar een driekamerwoning. Verder heeft verweerder een antikraakpand niet meer passend geacht voor eiseres en hoeft zij geen woningurgentie meer aan te vragen.
Ten aanzien van het primaire besluit 2 stelt verweerder zich primair op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een woonkostentoeslag, omdat zij niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Zij heeft er niet alles aan gedaan om passende woonruimte te vinden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de maximale toe te kennen woonkostentoeslag heeft ontvangen. Meer subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres een pleegzorgvergoeding ontvangt en dat deze inkomsten bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand ten onrechte niet zijn meegenomen. Volgens de draagkrachtberekening die verweerder hanteert voor woonkosten zou er dan geen recht op bijzondere bijstand bestaan omdat er voldoende draagkracht is.
Verweerder ziet tot slot geen zeer dringende redenen om alsnog de woonkostentoeslag toe te kennen. Gebleken is dat ondanks de toekenning van eerdere woonkostentoeslagen evengoed de huur niet dan wel niet volledig wordt voldaan.
3.1.
Ten aanzien van de verplichtingen heeft eiseres aangevoerd dat verweerder in het primaire besluit 1 een woonkostentoeslag heeft toegekend voor 3 maanden en hieraan specifieke verplichtingen heeft verbonden om binnen 3 maanden passende woonruimte te vinden. Doordat dit besluit op 7 juni 2019 is genomen en ziet op de periode 1 april tot en met 30 juni 2019 heeft eiseres niet de volle 3 maanden tot en met 7 september 2019 kunnen benutten om hieraan te voldoen.
3.2.
De rechtbank volgt verweerder in de motivering dat niet gesteld kan worden dat eiseres niet de volle drie maanden kon benutten om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. In het primaire besluit 1 is een woonkostentoeslag toegekend, die eiseres al vanaf januari 2017, meer dan twee jaar, ontving. Bij het primaire besluit 1 is ook een verlenging van de verplichtingen opgelegd waaraan eiseres moest voldoen. Dat deze verplichtingen in het primaire besluit 1 meer specifiek zijn beschreven dan in de eerdere besluiten tot toekenning van een woonkostentoeslag, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Eiseres wist immers al twee jaar dat zij er alles aan moest doen om een goedkopere woonruimte te vinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de dossierstukken blijkt dat eiseres ook in de periode voorafgaand aan het primaire besluit 1 nauwelijks aan haar verplichtingen heeft voldaan. Zo heeft zij in de periode van 23 januari 2017 tot en met 21 oktober 2019 in totaal op 2 woningen gereageerd (op 2 juli 2019). Mede gelet hierop is niet gebleken dat eiseres door de ingangsdatum van het primaire besluit 1 de mogelijkheid is ontnomen om aan haar verplichtingen te voldoen.
4. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de enkele stelling van eiseres dat het reageren op een woning slechts een hele kleine kans geeft op het verkrijgen van een andere woning, niet maakt dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij nog geen goedkopere woning heeft gevonden. Zoals volgt uit het primaire besluit 1 heeft verweerder aan eiseres onder meer de verplichting opgelegd om zes keer per week bij Woningnet te reageren op woningen met de kortste wachttijd, om twee keer per week te reageren op alle beschikbare lotingwoningen en om twee keer per week te reageren op woningen bij SVNK. Vaststaat dat eiseres dat niet heeft gedaan. Door in het geheel niet te reageren maakt eiseres geen kans op een goedkopere woning. Het niet reageren is wat eiseres kan worden tegengeworpen.
5.1.
Eiseres stelt dat een verhuizing naar een andere regio niet mogelijk is vanwege haar pleegkinderen. Zij kunnen dan niet meer zelfstandig op bezoek bij hun moeder. Verder zou een verhuizing naar een andere regio volgens eiseres schadelijk zijn voor de gezondheid van de pleegkinderen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiseres informatie van de behandelaars van haar pleegkinderen van 18 juli 2019 overgelegd.
5.2.
De rechtbank kan verweerder volgen dat niet is gebleken dat een verhuizing buiten de regio schadelijk zou zijn voor de gezondheid van de pleegkinderen. In de overgelegde informatie van de behandelaars van de pleegkinderen staat dat verhuizen buiten de regio belastend en belemmerend zou zijn. Dit betekent niet dat verhuizen onoverkomelijk is. Daarbij staat belastend en belemmerend niet gelijk aan schadelijk voor de gezondheid. Dat het verhuizen naar een andere regio niet gewenst is en ook belastend kan zijn, omdat de kinderen een langere afstand moeten reizen naar hun moeder, doet daar niet aan af. De stelling van eiseres dat de situatie van de pleegkinderen bij de alsnog verstrekte urgentieverklaring wel een belangrijke rol heeft gespeeld, kan daarbij niet meewegen. De beoordeling daarvan heeft een ander toetsingskader. Daarbij komt dat ter zitting bovendien is gebleken dat tussen partijen onduidelijkheid bestaat over wat de rol van de omstandigheid dat eiseres pleegkinderen heeft, is geweest bij de toekenning van die urgentieverklaring.
6. Verder volgt de rechtbank verweerder in de motivering dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij, zoals zij stelt, medisch gezien niet in staat is geweest zelfstandig woonruimte te zoeken. De enkele stelling dat eiseres medisch beperkt is omdat zij een WIA-uitkering ontvangt, is daarvoor onvoldoende. Uit de ingebrachte functionele mogelijkhedenlijst van 28 februari 2019 volgt bovendien niet dat eiseres problemen heeft met haar geheugen, zodat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien een onderzoek in te stellen naar de medische gesteldheid van eiseres. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiseres niet in staat is geweest voor zover nodig hulp in te schakelen om haar belangen te laten behartigen.
7. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder een maximale termijn van twee jaar hanteert bij het toekennen van de woonkostentoeslag, terwijl dit niet in het beleid wordt vermeld, overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst merkt de rechtbank op dat eiseres meer dan twee jaar een woonkostentoeslag heeft ontvangen. Verder geldt dat de door eiseres genoemde termijn van twee jaar geen primaire afwijzingsgrond van verweerder is geweest. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit 2 immers primair afgewezen, omdat eiseres niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Uit de hiervoor vermelde rechtsoverwegingen 3, 4, 5 en 6 blijkt dat de rechtbank verweerder hierin kan volgen. Dit betekent dat de rechtbank aan de verdere bespreking van deze beroepsgrond niet meer toekomt.
8.1.
Voorts betwist eiseres dat de pleeggeldvergoeding die zij ontvangt in het kader van de bijzondere bijstand tot de middelen moet worden gerekend waardoor zij geen recht zou hebben op de woonkostentoeslag. Ter zitting is namens eiseres aanvullend aangevoerd dat verweerder de bijstand gelet hierop had moeten afstemmen op grond van artikel 18 van de PW. Verweerder had moeten kijken naar de inkomsten en de uitgaven van eiseres.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de pleeggeldvergoeding in het kader van de toekenning van bijzondere bijstand wel moet worden gerekend tot de middelen. Dit volgt uit de wet. Een pleegkind behoort voor de toepassing van de PW niet tot het gezin van de pleegouders. Er is namelijk geen sprake van een kind in de zin van de PW. De pleeggeldvergoeding is een middel dat niet van invloed is op de hoogte van de uitkering voor de kosten van levensonderhoud (artikel 31, tweede lid, onder a, van de PW). Dit betekent dat eiseres haar bijstandsuitkering ontvangt en daarnaast eveneens een pleeggeldvergoeding. Voor de bijzondere bijstand wordt een pleeggeldvergoeding echter wel in aanmerking genomen. Dit volgt uit artikel 35, eerste lid van de PW.
Het beroep van eiseres op het individualiseringsbeginsel slaagt niet. Zoals hierboven is overwogen is de bepaling over de middelen met betrekking tot de bijzondere bijstand dwingendrechtelijk van aard. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de PW in zeer bijzondere situaties worden afgeweken. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om voor wat betreft de bijzondere bijstand de middelen in aanmerking te nemen. Eiseres heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat zij in zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 18 van de PW verkeerde. Zo heeft zij niet met een totaaloverzicht van haar inkomsten en uitgaven onderbouwd dat het in aanmerking nemen van de middelen voor haar tot een financieel schrijnende situatie heeft geleid.
9.1
Tot slot slaagt het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb niet. In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Eiseres is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzondere, niet in het beleid verdisconteerde omstandigheid op grond waarvan met toepassing van genoemd artikel van dit beleid kan worden afgeweken. Dat eiseres is opgenomen in de WSNP-regeling en daarom geen nieuwe schulden mag maken, kwalificeert niet als bijzondere omstandigheid. Ook de omstandigheid dat zij de zorg over twee pleegkinderen heeft en dat zij medische problemen heeft, zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
De rechtbank volgt verweerder in die conclusie.
10. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond. Deze uitkomst leidt er vervolgens eveneens toe dat er geen aanleiding is verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2020 door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.