ECLI:NL:RBNHO:2020:4911

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8425331 \ AO VERZ 20-26
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder] (Cardis Koeriers AE Groothandel). De werknemer had een verzoek ingediend om een billijke vergoeding toe te kennen, nadat hij op 12 februari 2020 op staande voet was ontslagen. De werkgever stelde dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege werkweigering en onverantwoordelijk rijgedrag van de werknemer. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De werkgever had niet voldoende voortvarend gehandeld en de redenen voor het ontslag waren niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer toe, waaronder een billijke vergoeding van €800, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van €963,49, en een transitievergoeding van €716,21. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiedagen en vakantiegeld. De kantonrechter oordeelde ook dat de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing was op de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Het verzoek van de werkgever tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat het ontslag niet rechtsgeldig was. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8425331 \ AO VERZ 20-26 (PA)
Uitspraakdatum: 24 juni 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. G.F. de Graaf
[toevoeg.nr.: 4NZ9017]
tegen
[verweerder], handelend onder de naam
Cardis Koeriersen
AE Groothandel,
wonende te [woonplaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 27 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 19 mei 2020 nog stukken toegezonden. [verweerder] heeft op de zitting nog een stuk overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1999, is sinds 1 september 2018 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is chauffeur met een salaris van € 1.300,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en na afloop daarvan twee maal verlengd. De laatste verlenging loopt van 1 september 2019 tot en met 29 februari 2020.
2.2.
Op 12 februari 2020 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In een brief van die datum is het ontslag bevestigd. In die brief worden als dringende redenen voor het ontslag genoemd dat [verzoeker] werk heeft geweigerd, gedreigd heeft met de auto tegen een boom aan te rijden en dat hij onverantwoordelijk rijgedrag heeft vertoond.
2.3.
Bij brief van 28 februari 2020 heeft [verweerder] [verzoeker] bericht dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] eindigt op 29 februari 2020 en dat [verzoeker] geen nieuwe arbeidsovereenkomst zal worden aangeboden.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om een billijke vergoeding toe te kennen. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [verzoeker] gesteld dat [verweerder] niet voortvarend heeft gehandeld en dat daarom geen sprake is van een onverwijlde opzegging. [verweerder] heeft, nadat de gronden waarop [verzoeker] op staande voet is ontslagen duidelijk waren, nog zes dagen gewacht om [verzoeker] daadwerkelijk op staande voet te ontslaan. [verzoeker] stelt verder dat geen sprake is van werkweigering. [verzoeker] heeft aan [verweerder] gezegd dat hij geen gebruik meer wilde maken van de personentrein maar van de vrachttrein. [verweerder] heeft deze mededeling opgevat als werkweigering. [verzoeker] heeft geen werk geweigerd maar aangegeven dat hij gebruik van de vrachttrein wilde maken. [verzoeker] vervoert immers commerciële vracht en hij zou met zijn bestelbus gebruik moeten maken van de vrachttrein. [verzoeker] betwist verder dat hij heeft gedreigd om met de auto tegen een boom aan te rijden. [verzoeker] stelt dat hij heeft gezegd dat hij na een werkdag van acht uur zo vermoeid was dat hij het gevaarlijk vond om dan nog een rit naar Engeland te moeten maken. Hij heeft daarbij gezegd dat het gevaar bestond dat hij vanwege de vermoeidheid tegen een boom zou rijden. Tot slot betwist [verzoeker] dat sprake is van onverantwoordelijk rijgedrag.
3.3.
[verzoeker] heeft daarnaast een verzoek gedaan om [verweerder] te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding, een aanzegvergoeding, achterstallig loon, de niet opgenomen vakantiedagen en vakantiegeld te betalen. Tot slot heeft [verzoeker] een verklaring voor recht gevraagd dat op de tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing is.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Hij voert aan – samengevat – dat [verzoeker] werk heeft geweigerd door niet naar Engeland te willen gaan via de tunnel voor de personentrein. Het scheelt [verweerder] € 400,00 per rit door gebruik te maken van de tunnel voor de personentrein. Daarnaast heeft [verzoeker] [verweerder] gechanteerd door te zeggen dat hij met de auto tegen een boom zou aanrijden.
4.3.
Verder wordt bij wijze van tegenverzoek verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van gemaakte kosten, kosten voor uitbestede ritten, en kosten voor de auto, waaronder de reparatie en waardevermindering van de auto.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding, en of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Op de zitting is duidelijk geworden dat voor de ritten naar Engeland door [verweerder] twee vrachtbrieven aan [verzoeker] worden verstrekt. Op één vrachtbrief wordt een adres van een willekeurige particulier vermeld, om ervoor te zorgen dat [verzoeker] bij zijn rit gebruik kan maken van de tunnel voor de personentrein, in plaats van de tunnel bedoeld voor de vrachttrein. Op de andere vrachtbrief staat een zakelijk adres vermeld waar daadwerkelijk naartoe wordt gereden. Voor het gebruik van de vrachttrein moet meer betaald worden. Het verschil in prijs per overtocht is ongeveer € 400,00. Ook is duidelijk dat de ritten die [verzoeker] uitvoert voor [verweerder] zakelijke ritten zijn, waarvoor de vrachttrein moet worden gebruikt en het hogere tarief geldt, en dat het gebruik van de personentrein dus onjuist en oneigenlijk is. [verzoeker] heeft op de zitting uitgelegd dat hij een paar keer is gecontroleerd door de douane en dat hij niet meer op die manier, met in feite valse papieren, met de personentrein door de tunnel wil rijden. Hij heeft commerciële vracht bij zich en hij dient gebruik te maken van de tunnel voor de vrachttrein.
5.4.
Op de zitting heeft [verweerder] erkend dat [verzoeker] gebruik maakt van de tunnel voor de personentrein, terwijl hij eigenlijk gebruik dient te maken van de vrachttrein. De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] als werkgever een belang heeft om tegen een zo laag mogelijk tarief ritten te maken. Maar [verweerder] kan niet van [verzoeker] verlangen of eisen dat [verzoeker] in strijd met de geldende regels en op basis van valse papieren van de personentrein gebruik maakt, terwijl vast staat dat hij de vrachttrein behoort te gebruiken. Dat [verzoeker] weigert om gebruik te maken van de personentrein, kan dus geen dringende reden opleveren voor een ontslag op staande voet.
5.5.
Zelfs al zou het gebruik maken van de personentrein voor vrachtvervoer niet in strijd zijn met de geldende regels, dan lag het in dit geval op de weg van [verweerder] om dit eerst nadrukkelijk te bespreken met [verzoeker] , om dit schriftelijk vast te leggen en [verzoeker] eerst te waarschuwen, voordat een ontslag op staande voet kon worden gegeven.
5.6.
De eerdere gebeurtenissen die ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet leveren eveneens geen dringende reden op. [verzoeker] heeft gemotiveerd uitgelegd dat hij het gevaarlijk vond om na een vermoeide werkdag van acht uur nog een rit naar Engeland te maken en dat het gevaar bestond dat hij vanwege die vermoeidheid tegen een boom zou rijden. Dat [verzoeker] gedreigd heeft om opzettelijk met de auto tegen een boom aan te rijden, is door hem betwist en niet komen vast te staan.
5.7.
Ook het door [verweerder] gestelde onverantwoorde rijgedrag van Hanraads, dat door [verzoeker] is betwist, levert geen dringende reden voor een ontslag op staande voet op. In de ontslagbrief is het onverantwoorde rijgedrag niet nader geconcretiseerd. Daarnaast heeft [verzoeker] betwist dat hij een officiële waarschuwing heeft ontvangen voor zijn rijgedrag in december 2018 en december 2019. Van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet is in dit kader ook geen sprake.
5.8.
De conclusie van het bovenstaande is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
5.9.
[verweerder] is daarom gehouden aan [verzoeker] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 963,49 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 12 februari 2020.
5.10.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. Er is geen grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Dat betekent dat [verweerder] de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 716,21 bruto. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 13 maart 2020.
5.11.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding ook worden toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.12.
De arbeidsovereenkomst zou op 29 februari 2020 in ieder geval van rechtswege tot een einde komen. Het is niet waarschijnlijk dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] nadien zou zijn verlengd, gelet op de hiervoor genoemde incidenten. Vast staat ook dat [verzoeker] op 16 maart 2020 bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden. De hoogte van de billijke vergoeding kan daarom worden vastgesteld aan de hand van de verlies aan inkomen over de periode 12 februari 2020 tot en met 29 februari 2020 Dat staat gelijk aan een bedrag van € 800,00 bruto. Er is in dit geval geen aanleiding om de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding daarop in mindering te brengen, omdat het risico van het geven van een onterecht ontslag op staande voet bij [verweerder] ligt, mede gelet op de aard en ernst van het verwijtbare gedrag van [verweerder] . Ook weegt mee dat met de billijke vergoeding moet worden voorkomen dat [verweerder] kiest voor een dergelijk ongeldig ontslag. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat een billijke vergoeding ter hoogte van
€ 800,00 bruto recht doet aan de situatie en dat [verzoeker] hiermee in voldoende mate gecompenseerd wordt. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking.
5.14.
Ten aanzien van de gevorderde aanzegvergoeding wordt het volgende overwogen. In de wet staat dat de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. In de wet staat verder dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen (zie de artikelen 7:668 lid 1 en lid 3 BW).
5.15.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] de aanzegverplichting niet is nagekomen, nu [verweerder] [verzoeker] niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van de bepaalde tijd heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft [verzoeker] op 28 februari 2020 een brief gestuurd dat 28 februari 2020 de laatste werkdag is. Dat betekent dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.372,49 bruto.
5.16.
[verzoeker] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat op de op 28 augustus 2019 tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst de CAO beroepsgoederenvervoer van toepassing is. [verzoeker] stelt daartoe dat op de eerste twee arbeidsovereenkomsten de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing is verklaard. Op de laatste arbeidsovereenkomst is de CAO Groothandel van toepassing verklaard, zonder dat is gespecificeerd om welke CAO Groothandel het zou gaan. [verzoeker] stelt dat het bedrijf van [verweerder] alleen koeriersdiensten uitvoert en daarmee onder artikel 2 lid 1 van de CAO Beroepsgoederenvervoer valt. Omdat ten tijde van het sluiten van de derde arbeidsovereenkomst de CAO Beroepsgoederenvervoer algemeen verbindend was verklaard, is deze CAO ook van toepassing op de derde arbeidsovereenkomst, aldus [verzoeker] . [verweerder] heeft deze toelichting van [verzoeker] niet weersproken. De kantonrechter zal de verzochte verklaring voor recht dan ook toewijzen.
5.17.
De vordering tot betaling van het achterstallige loon tot 12 februari 2020, de betaling van de niet-opgenomen vakantiedagen en de betaling van het vakantiegeld tot 12 februari 2020 zijn door [verweerder] eveneens niet weersproken. Deze vorderingen worden dan ook toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging is toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter met het oog op de gegeven omstandigheden aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment van opeisbaarheid.
5.18.
Tegen het verzoek van [verzoeker] tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties vanaf 1 mei 2019 en de jaaropgave over 2019 is geen afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verzoek zal worden toegewezen. De verzochte dwangsom zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze beschikking, met dien verstande dat deze wordt vastgesteld op € 100,00 per dag met een maximum van € 2.500,00.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt.
het tegenverzoek
5.20.
De kantonrechter begrijpt dat [verweerder] een tegenverzoek indient vanwege schade die hij zou hebben geleden. De vorderingen van [verweerder] worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Voor zover [verweerder] stelt dat de geleden schade is ontstaan door het ontslag op staande voet, hoeft die schade niet door [verzoeker] vergoed te worden, omdat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Als het gaat om schade die door [verzoeker] zou zijn veroorzaakt tijdens het dienstverband, bijvoorbeeld schade aan een auto, dan geldt volgens de wet (artikel 7:661 BW) dat de schade alleen door [verzoeker] vergoed behoeft te worden als sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Daarover is door [verweerder] niets gesteld. Daarnaast is de schade in het geheel niet onderbouwd.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met het verzoek zijn er geen aparte kosten gemaakt door [verzoeker] die voor vergoeding in aanmerking komen. Het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] wordt dan ook vastgesteld op nihil.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 800,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking;
6.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 963,49 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 februari 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 716,21 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 13 maart 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.005,75 bruto aan loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid van de afzonderlijke bedragen tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.182,74 bruto wegens niet-opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 916,82 bruto aan vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 1.372,49 bruto ter zake de aanzegvergoeding;
6.8.
verklaart voor recht dat op de op 28 augustus 2019 tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing is;
6.9.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte van de loonspecificaties vanaf 1 mei 2019 en tot afgifte van de jaaropgave over 2019, op straffe van een door [verweerder] te verbeuren dwangsom van € 100,00 per dag dat hij nalatig zal zijn hieraan te voldoen, met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis, met een maximum van € 2.500,00;
6.10.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 563,00, te weten:
griffierecht € 83,00
salaris gemachtigde € 480,00;
6.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.12.
wijst het verzoek af;
6.13.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] vaststelt op nihil;
6.14.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen , kantonrechter en op 24 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter