ECLI:NL:RBNHO:2020:4893

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3141
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens nalatig handelen bij handhavingsverzoek, onbevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een bungalow, schadevergoeding verzocht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan wegens vermeend nalatig handelen bij de behandeling van zijn handhavingsverzoek. Eiser had op 14 april 2019 een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot een illegaal schuurtje dat in het zicht van zijn bungalow was geplaatst. Eiser claimde woongenotschade van € 350,- per maand, met ingang van 1 februari 2019. Het college heeft echter de aansprakelijkheid niet erkend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken en er geen oorzakelijk verband zou zijn tussen de schade en het niet handhavend optreden.

De rechtbank heeft het verzoekschrift van eiser behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het college tijdig had beslist op het handhavingsverzoek en dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of andere onrechtmatige handeling die aanleiding zou geven voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om het verzoek van eiser te honoreren, omdat er geen grond was voor vergoeding van schade op basis van artikel 8:88 van de Awb.

De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2020 door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder

(gemachtigde: [naam] )

Procesverloop

Bij verzoekschrift van 18 juli 2019 heeft eiser verweerder verzocht om schadevergoeding wegens niet handhavend optreden of het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om handhaving van 14 april 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat toestemming is verkregen van partijen, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft partijen bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 april 2019 en klacht ingediend bij verweerder wegens nalatig handelen inzake het handhavend optreden na een ingediende klacht over een illegaal schuurtje gelegen aan de [locatie] bij vakantiewoning [# 1] . Eiser is eigenaar van bungalow [# 2] . Het illegale schuurtje is geplaatst in het zichtveld van zijn bungalow. Eiser claimt van verweerder woongenotschade van € 350,- per maand, zijnde de vaste kosten van de bungalow, met ingang van 1 februari 2019.
2. In een e-mail van 16 juli 2019 erkent verweerder de aansprakelijkheid niet, omdat de beslistermijn naar aanleiding van het verzoek om handhaving nog niet is verstreken, het handhavingsverzoek heeft geresulteerd in een vergunningaanvraag voor het schuurtje die nog wordt beoordeeld en er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de schade en het niet handhavend optreden.
3. Eiser heeft tegen de e-mail van 16 juli 2019 beroep ingesteld. De rechtbank merkt het beroep aan als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb.
4. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder opdracht te geven tot betaling van de schade. Verweerder heeft de eerder gelegde schadeclaim geaccepteerd door telkens niet te reageren op de claim. Voorts volgt eiser de motivering van verweerder niet. Wanneer voor het gemeentehuis een illegaal bouwwerk zou worden geplaatst wordt niet eerst maanden onderzocht of de illegale situatie gelegaliseerd kan worden.
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat geen van de gronden van artikel 8:88 van de Awb aanleiding geven voor vergoeding van schade. Verweerder deelt mede dat het verzoek om handhaving bij besluit van 30 juli 2019 is afgewezen omdat sprake is van concreet zicht op legalisering. Tegen dit besluit kan bezwaar worden gemaakt. Dat geldt ook voor de nog te verlenen omgevingsvergunning.
6.1
Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Artikel 4:13 van de Awb bepaalt het volgende.
1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Artikel 4:14, derde lid, van de Awb luidt als volgt.
3. Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
6.2
Uit het dossier blijkt dat eiser op 14 april 2019 bij verweerder een schriftelijk verzoek om handhaving heeft ingediend. Bij e-mail van 8 mei 2019 heeft verweerder de ontvangst hiervan bevestigd. Verweerder heeft medegedeeld er naar te streven binnen acht weken op het verzoek te beslissen. Bij e-mail van 6 juni 2019 heeft verweerder de beslistermijn met acht weken verlengd. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen. Gelet op het bepaalde in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb heeft verweerder op 30 juli 2019 tijdig beslist op het verzoek om handhaving. Er is geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 8:88, aanhef en onder c, van de Awb.
6.3
Gesteld noch geleken is dat het besluit van 30 juli 2019 of het eventuele besluit tot verlening van de omgevingsvergunning zijn herroepen of onrechtmatig bevonden zodat evenmin sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8:88, aanhef en onder a, b of d, van de Awb.
6.4
Gelet op het bepaalde in artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter dan niet bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade. De bestuursrechter zal zich dan ook onbevoegd verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Voor zover nodig, voor het geval eiser niet al afzonderlijk bij verweerder bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 juli 2019, stuurt de rechtbank de brieven van eiser van 5 en 13 augustus 2019 door aan verweerder ter verdere behandeling als bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving van 30 juli 2019.

Beslissing

De bestuursrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.