ECLI:NL:RBNHO:2020:4892

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4468
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bermmonument en de afwezigheid van publiekrechtelijke grondslag voor verwijdering

In deze zaak heeft eiseres op 28 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen het in stand laten van een bermmonument tegenover een specifieke locatie in haar woonplaats. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland heeft op 26 augustus 2019 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en heeft de zaak gesloten.

Het bermmonument betreft een gedenkteken dat in 1998 of 1999 is geplaatst voor een verkeersslachtoffer. Eiseres verzocht om verwijdering van het gedenkteken, maar verweerder stelde dat er geen publiekrechtelijke basis was voor deze verwijdering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk was, omdat het niet gericht was tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat er geen publiekrechtelijke grondslag was voor de plaatsing of verwijdering van het gedenkteken.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Verweerder had het verzoek van eiseres ook als een verzoek om handhaving aangemerkt, maar ook in dat geval ontbrak een publiekrechtelijke basis voor de gevraagde verwijdering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door verweerder voorgestelde wijzigingen aan het gedenkteken een acceptabele situatie hebben gecreëerd, ondanks de bezwaren van eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, op 6 juli 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland, verweerder.

Procesverloop

Op 28 januari 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het in stand laten van een bermmonument tegenover [locatie] te [woonplaats] .
Bij besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Nadat toestemming is verkregen van partijen, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft partijen bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Het in geding zijnde bermmonument is een gedenkteken (verder: gedenkteken) dat bestaat uit een bordje op een kleine sokkel van 40 cm bij 26 cm. De totale hoogte is ongeveer 50 cm. Voor het gedenkteken staan enkele buxusplanten. Tussen de sokkel en de buxusplanten is een tegelverharding van 80 cm bij 80 cm aangebracht. Het gedenkteken is in 1998 of 1999 geplaatst voor een ter plaatse omgekomen verkeersslachtoffer. Het bevindt zich in het groen naast de rijbaan op gemeentegrond en is in de loop der jaren overwoekerd geraakt door het groen. Het gedenkteken is in 2018 na overleg met de nabestaanden vervangen en weer zichtbaar gemaakt nadat het was beschadigd bij het maaien.
2. Eiseres wenst in haar bezwaarschrift van 28 januari 2019 verwijdering van het gedenkteken.
3. Verweerder heeft blijkens zijn reactie van 28 februari 2019 het bezwaarschrift van 28 januari 2019 niet als bezwaarschrift behandeld omdat het dan niet-ontvankelijk zou zijn. Aan de aanwezigheid van het gedenkteken ligt geen besluit ten grondslag waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen publiekrechtelijke bepaling bestaat op grond waarvan verwijdering van het gedenkteken kan worden geëist.
Verweerder heeft het verzoek van eiseres van 28 januari 2019 aangemerkt als een verzoek om handhaving. Maar ook dan geldt dat er geen publiekrechtelijke bepaling bestaat op grond waarvan verwijdering van het gedenkteken kan worden geëist.
Verweerder heeft in zijn reactie van 28 februari 2019 daarnaast toegelicht dat in overleg met eiseres, de nabestaanden en de gemeente het gedenkteken iets naar achteren is verplaatst, het gedenkteken minder hoog is terug geplaatst en dat aan de voorzijde buxus is geplant dat als een haagje wordt onderhouden met als doel het monument deels aan het zicht te onttrekken. Verweerder heeft nog aangeboden beplanting (buxus) van meer dan 50 cm aan te brengen. Omdat eiseres haar bezwaren niet wilde intrekken heeft verweerder afgezien van de aanplant van hogere beplanting. Verweerder meent dat met de gerealiseerde en aangeboden wijzigingen een acceptabele situatie is ontstaan.
4. Op 20 juni 2019 heeft de gemachtigde van eiseres verzocht de brief van 28 januari 2019 alsnog als een bezwaarschrift te behandelen en een besluit te nemen. Bij deze brief is het bezwaarschrift aangevuld.
5. Bij het bestreden besluit is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het zich niet richt tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
6. In deze zaak ligt uitsluitend ter toetsing door de rechtbank voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen publiekrechtelijke bepaling bestaat op grond waarvan verwijdering van het gedenkteken kan worden geëist. Eiseres heeft in haar beroepschrift evenmin een publiekrechtelijke grondslag genoemd.
Gesteld noch gebleken is van een publiekrechtelijke grondslag voor plaatsing van het gedenkteken dan wel de verwijdering daarvan. De rechtbank begrijpt dat in 1998 of 1999 door de gemeente als eigenaar van de grond privaatrechtelijk toestemming is gegeven voor plaatsing van het gedenkteken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het zich niet richt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.