ECLI:NL:RBNHO:2020:4795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
15/275922-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met anderen opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij de verdachte in contact stond met medeverdachten via WhatsApp en betrokken was bij de organisatie van de invoer van de drugs. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 26 maanden, maar de rechtbank matigde deze tot 24 maanden, rekening houdend met de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de medeverdachte cocaïne invoerde en dat hij deze invoer in nauwe en bewuste samenwerking met anderen had georganiseerd. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar op basis van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/275922-19 (P)
Uitspraakdatum: 29 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen
van 24 februari 2020 en 18 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteland] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H. Polat, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2019 tot en met 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, en/of Aruba en/of Italië en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp, met zijn, verdachtes, mededader(s) gehouden en/of instructies gegeven omtrent het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt omtrent de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- een adres en/of contactgegevens naar zijn, verdachtes, mededader(s) gestuurd en/of
- zich op 17 november 2019 naar Schiphol begeven teneinde de cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- foto’s van zijn, verdachtes, mededader(s) aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s) te herkennen en/of
- een groot geldbedrag aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s)te betalen voor de cocaïne en/of
- een auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin de cocaïne en/of zijn, verdachtes mededader(s) vervoerd kon(den) worden;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman heeft verdachte geen opzet gehad op de invoer van de cocaïne door koerier [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Voorts heeft verdachte deze invoer niet voorbereid.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) aan verdachte heeft gevraagd of hij zijn adresgegevens wilde doorsturen, omdat er een vriendin van hem naar Nederland zou komen. Deze vriendin zou de adresgegevens van verdachte kunnen opgeven aan de douane als aan haar zou worden gevraagd bij wie ze in Nederland ging verblijven. Verdachte heeft zijn gegevens aan [medeverdachte 2] gestuurd. [medeverdachte 2] heeft vervolgens een foto van [medeverdachte 1] aan verdachte gestuurd, voor het geval er contact met verdachte zou worden opgenomen om te verifiëren of het juist is dat [medeverdachte 1] zijn vriendin was en bij verdachte zou verblijven. Verdachte is alleen maar met [medeverdachte 2] en de anderen naar Schiphol gegaan omdat hij daarna samen met [medeverdachte 2] wat zou gaan eten of drinken. Hij wist niet dat [medeverdachte 1] cocaïne bij zich had.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel opzet had op de invoer van de cocaïne, kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte het feit heeft medegepleegd. Er is geen sprake van een bijdrage van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Verdachte moet daarom van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsoverweging
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Uit de analyse van de telefoon van verdachte komt naar voren dat verdachte zich bezig houdt met drugsgerelateerde zaken. Op 4 november 2019 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] contact over het sturen van een drugskoerier naar Nederland. Op 6 november 2019 stuurt verdachte zijn adresgegevens en zijn telefoonnummer naar [medeverdachte 2] . Verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 2] om zijn adresgegevens vroeg omdat er per post drugs naar hem zouden worden verstuurd.
Op 13 november 2019 stuurt verdachte weer zijn adresgegevens naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] schrijft aan verdachte dat, indien hij wordt gebeld, hij moet zeggen dat er een vrouw bij hem verblijft en dat zij zijn vriendin is. De volgende dag stuurt [medeverdachte 2] een afbeelding van de paspoortpagina van [medeverdachte 1] naar verdachte.
Op 16 november 2019 stuurt de contactpersoon van [medeverdachte 1] genaamd ' [naam] ' (die als [medeverdachte 2] in de telefoon van [medeverdachte 2] staat) de gegevens van verdachte door naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wordt geïnstrueerd dat zij deze gegevens moet noemen bij een douanecontrole.
Op 17 november 2019 komt [medeverdachte 1] aan op Schiphol en neemt direct contact op met ' [naam] '. Nadat ' [naam] ' daartoe [medeverdachte 1] de opdracht geeft, neemt zij gelijk contact op met [medeverdachte 2] . Verdachte vertoont op Schiphol afhalersgedrag door continu tussen de twee aankomststerminals heen en weer te lopen, naar een afbeelding van een vrouw op zijn telefoon te kijken en in de richting te kijken van de schuifdeuren waar de passagiers uit komen. Ondertussen heeft [medeverdachte 2] contact met ' [naam] ' over het ophalen van [medeverdachte 1] . Als [medeverdachte 2] wordt aangehouden, heeft hij een groot bedrag aan contant geld in een gripzakje in zijn schoudertas.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] cocaïne invoerde en dat verdachte deze invoer in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft georganiseerd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat verdachte samen met anderen het vertrek van de koerier naar Nederland heeft voorbereid en dat hij de koerier bij aankomst op Schiphol kwam afhalen.
Gelet op de wat beperktere rol van verdachte bij de invoer ten opzichte van zijn medeverdachte, zal de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf enigszins matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.