ECLI:NL:RBNHO:2020:4793

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
15/276077-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 17 november 2019 op Schiphol aangehouden met een geldbedrag van € 9.545,- en werd verdacht van het organiseren van de invoer van cocaïne door een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de opzettelijke invoer van cocaïne, onderbouwd door onder andere WhatsApp-berichten en observaties van verdachte op Schiphol. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wist dat de medeverdachte cocaïne invoerde en dat hij deze invoer in nauwe samenwerking met anderen had georganiseerd. Echter, voor het tweede feit, witwassen, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat het geldbedrag afkomstig was van een misdrijf, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 26 maanden en verklaarde het geldbedrag van € 9.545,- verbeurd, evenals drie patronen die aan het verkeer werden onttrokken. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verdachte een sturende rol had in de invoer, wat de ernst van het feit onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/276077-19 (P)
Uitspraakdatum: 29 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 februari 2020 en 18 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteland] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst opgegeven adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2019 tot en met 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, en/of Aruba en/of Italië en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp, met zijn, verdachtes, mededader(s) gehouden en/of instructies gegeven omtrent het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt omtrent de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- een adres en/of contactgegevens naar zijn, verdachtes, mededader(s) gestuurd en/of
- zich op 17 november 2019 naar Schiphol begeven teneinde de cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- foto’s van zijn, verdachtes, mededader(s) aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s) te herkennen en/of
- een groot geldbedrag aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s)te betalen voor de cocaïne en/of
- een auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin de cocaïne en/of zijn, verdachtes mededader(s) vervoerd kon(den) worden;
2
hij op of omstreeks 17 november 2019, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 9545 Euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat voorwerp, gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman heeft verdachte geen opzet gehad op de invoer van de cocaïne door koerier [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Voorts heeft verdachte geen voorbereidingshandelingen gepleegd om dit feit door [medeverdachte 1] te laten plegen.
Verdachte heeft van een bekende het verzoek gekregen om [medeverdachte 1] van het vliegveld te halen. Hij wist niet dat zij cocaïne bij zich had. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt niet dat verdachte een rol heeft gehad bij de invoer van de cocaïne. De medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ontkennen dat zij wisten dat [medeverdachte 1] cocaïne bij zich had en verklaren niet belastend over verdachte. In de whatsappberichten tussen ‘ [naam] / [verdachte] ’ en verdachte staat niets over cocaïne, dan wel over een vergoeding die [medeverdachte 1] van verdachte zou krijgen. Dit blijkt ook niet uit de whatsappberichten tussen [medeverdachte 1] en verdachte. Uit de whatsappberichten die verdachte aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft verstuurd kan ook niet de conclusie worden getrokken dat zij een gezamenlijk plan hadden om een drugskoerier op Schiphol af te halen. Uit de observaties op Schiphol blijkt niet van opvallend gedrag van verdachte en de medeverdachten. Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de cocaïne die bij [medeverdachte 1] is aangetroffen en moet hij van feit 1 worden vrijgesproken.
Verdachte heeft een verklaring over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag gegeven. Verdachte heeft in Aruba zijn auto verkocht en heeft hiervan stukken overgelegd. Het openbaar ministerie heeft deze verklaring niet ontkracht, zodat niet is gebleken dat het geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf. Verdachte moet volgens de raadsman ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het geldbedrag dat verdachte op het moment van zijn aanhouding bij zich had, middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp 'uit enig misdrijf' afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Indien uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die voorwerpen. Vervolgens ligt het dan op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte op 17 november 2019 op Schiphol is aangehouden terwijl hij een geldbedrag van in totaal € 9.545,- bij zich had. Verdachte was op Schiphol om onder meer samen met medeverdachte [medeverdachte 4] een passagier op te halen die op Schiphol zou arriveren met een vlucht uit Aruba. De Koninklijke Marechaussee heeft vastgesteld dat deze passagier, genaamd [medeverdachte 1] , een hoeveelheid van netto 1.707,4 gram cocaïne in haar bagage had. Het bij verdachte aangetroffen geldbedrag bestond uit bankbiljetten en losse euromunten met de volgende waarden: 5, 20, 50, 100 en 200 Euro. De bankbiljetten waren als bundel verpakt in een doorzichtig gripzakje. Dit gripzakje met bankbiljetten alsmede de losse euromunten werden aangetroffen in een schoudertas van verdachte, waarvan de Koninklijke Marechaussee heeft waargenomen dat verdachte deze onder zijn jas droeg.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er vanuit het Caribisch gebied tegen betaling grote hoeveelheden cocaïne door koeriers Europa worden binnengesmokkeld. Gelet op de risico's die gepaard gaan met het vervoeren van grote sommen geld, is het bovendien hoogst ongebruikelijk om een dergelijk bedrag zoals bij verdachte aangetroffen, fysiek te vervoeren op de wijze zoals hiervoor is weergegeven. Nu verdachte op Schiphol aan het wachten was op een arriverende drugskoerier terwijl hij een grote som contant geld bij zich droeg, rechtvaardigen voornoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen. In dat geval mag van verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de door hem meegevoerde geldbedragen.
Tijdens zijn eerste verhoor bij de Koninklijke Marechaussee op 19 november 2019 heeft verdachte geen verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 20 november 2019 verklaard dat hij op Curaçao zijn auto heeft verkocht. De Koninklijke Marechaussee heeft bij de autoriteiten op Curaçao onderzoek verricht op grond van deze verklaring van verdachte. Uit het naar aanleiding hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2019 blijkt dat verdachte niet voorkomt in het kentekenbestand van Curaçao. Bij de raadkamerzitting van 24 december 2019 heeft de raadsman van verdachte ter onderbouwing van de verklaring van verdachte dat het geldbedrag zijn oorsprong vindt in de verkoop van zijn auto onder meer een overeenkomst overgelegd. De rechtbank stelt vast dat in die overeenkomst is vermeld dat verdachte op 4 december 2018 een Suzuki Grand Vitara voor een bedrag van AWG 19.000,- heeft verkocht aan het bedrijf [bedrijfsnaam] , vertegenwoordigd door [naam] . Een kopie van het rijbewijs van de heer [naam] [verdachte] is tevens bijgevoegd.
Gelet op de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris en de nadien ingebrachte bewijsstukken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee een op zichzelf concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het ten laste gelegde geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De Koninklijke Marechaussee heeft evenwel geen nader onderzoek verricht naar de op de raadkamerzitting overgelegde verkoopovereenkomst en het identiteitsbewijs van de koper. Blijkens de verkoopovereenkomst is de auto verkocht aan een bedrijf dat op Aruba gevestigd is. Verdachte was bovendien ook woonachtig op Aruba. Daarnaast is een concreet persoon aangeduid aan wie de auto zou zijn verkocht en past het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen bij de verkoopprijs die vermeld staat op de verkoopovereenkomst. Onder deze omstandigheden had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de gestelde legale herkomst van de gelden. De enkele constatering dat verdachte niet voorkomt in het kentekenbestand op Curaçao acht de rechtbank onvoldoende weerlegging van de gestelde alternatieve herkomst van het geld. Het verrichte onderzoek kan niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat het geldbedrag dat bij verdachte is aangetroffen een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1 primair
Het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Uit de analyse van de telefoon van verdachte komt naar voren dat verdachte zich bezig houdt met drugsgerelateerde zaken. Op 4 november 2019 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] contact over het sturen van een drugskoerier naar Nederland. Op 6 november 2019 stuurt [medeverdachte 4] zijn adresgegevens en zijn telefoonnummer naar verdachte. [medeverdachte 4] heeft hierover verklaard dat verdachte om zijn adresgegevens vroeg omdat er per post drugs naar hem zouden worden verstuurd.
In de internetgeschiedenis van de telefoon van verdachte is te zien dat er een zoekopdracht is gedaan naar de waarde van een kilo cocaïne in Italië. Op 13 november 2019 stuurt [medeverdachte 4] weer zijn adresgegevens naar verdachte. Verdachte schrijft aan [medeverdachte 4] dat, indien hij wordt gebeld, hij moet zeggen dat er een vrouw bij hem verblijft en dat zij de vriendin van [medeverdachte 4] is. De volgende dag stuurt verdachte een afbeelding van de paspoortpagina van [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] .
Op 16 november 2019 stuurt de contactpersoon van [medeverdachte 1] genaamd ' [naam] ' (die als [verdachte] in de telefoon van verdachte staat) de gegevens van [medeverdachte 4] door naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wordt geïnstrueerd dat zij deze gegevens moet noemen bij een douanecontrole. ' [naam] ' zegt ook tegen [medeverdachte 1] dat ze tegen de afhaler in Nederland moet zeggen dat ze niet naar Italië wil. Even voordat [medeverdachte 1] op Schiphol arriveerde, kwam verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] vanuit Italië in Nederland aan.
Op 17 november 2019 komt [medeverdachte 1] aan op Schiphol en neemt direct contact op met ' [naam] '. Nadat ' [naam] ' daartoe [medeverdachte 1] de opdracht geeft, neemt zij gelijk contact op met verdachte. Verdachte vertoont op Schiphol afhalersgedrag door continu tussen de twee aankomststerminals heen en weer te lopen, naar een afbeelding van een vrouw op zijn telefoon te kijken en in de richting te kijken van de schuifdeuren waar de passagiers uit komen. Voorts heeft verdachte contact met ' [naam] ' over het ophalen van [medeverdachte 1] . Als verdachte wordt aangehouden, heeft hij een groot bedrag aan contant geld in een gripzakje in zijn schoudertas.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] cocaïne invoerde en dat verdachte deze invoer in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft georganiseerd.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair:
hij op 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met de gevolgen die de detentie voor hem heeft en met de beperkte rol die verdachte bij het feit heeft gehad. De raadsman heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, dan wel een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de door de officier van justitie geëiste straf te matigen. De raadsman heeft de rechtbank voorts in overweging gegeven een werkstraf op te leggen nu een werkstraf ook op Aruba ten uitvoer gelegd kan worden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,7 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat verdachte een sturende rol bij de invoer van de cocaïne heeft gehad. Verdachte heeft samen met anderen het vertrek van de koerier naar Nederland voorbereid en hij kwam de koerier bij aankomst op Schiphol afhalen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om af te wijken van de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 9.545,- moet worden verbeurd verklaard, omdat dit geldbedrag tot het begaan van het onder 1 primair bewezen verklaarde misdrijf was bestemd.
Verdachte was op 17 november 2019 op Schiphol om een drugskoerier op te halen. Uit de door koerier [medeverdachte 1] gevoerde telefoongesprekken volgt dat zij het strafbare feit heeft begaan vanwege financiële nood. Het kan niet anders zijn dan dat deze koerier een beloning zou ontvangen. Aangenomen moet worden dat het aan verdachte toebehorende geldbedrag, gelet op de hoogte daarvan in relatie tot de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en mede gelet op de wijze van verpakking (in een doorzichtig gripzakje), geheel of grotendeels zou worden aangewend om de koerier te betalen.

8.Vermogensmaatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 3 patronen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De patronen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Het ongecontroleerde bezit van voormelde patronen is in strijd met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 33, 33a, 33c en 36d van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 primair bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- € 9.545,- ( IBG 17-11-2019)
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 STK Patroon (volgnr. 10) (Omschrijving: Goud)
- 1 STK Patroon (volgnr.11) (Omschrijving: Goud)
- 1 STK Patroon (volgnr. 12) (Omschrijving: Goud)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.