Op 30 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante [X] tegen een eerdere uitspraak van 15 april 2019, waarin haar beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst niet-ontvankelijk waren verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 21 en 29 december 2018. Na de niet-ontvankelijk verklaring heeft zij verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden op een zitting. Ondanks meerdere verzoeken om uitstel van de behandeling, is de opposante op de zitting van 26 juni 2020 niet verschenen.
De rechtbank heeft overwogen dat de griffier de opposante tijdig in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, maar dat haar verzoek om uitstel is afgewezen. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante niet binnen de gestelde termijn de benodigde documenten had ingediend, waaronder een uittreksel uit het handelsregister en een ondertekend beroepschrift.
De opposante voerde aan dat er sprake was van een verschoonbare overschrijding van de termijn voor de betaling van het griffierecht vanwege een overmachtssituatie, namelijk ernstige ziekte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring niet alleen op deze grond was gebaseerd, maar ook op andere verzuimen waarover de opposante niets had aangevoerd. Daarom heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.K.A. Efstratiades, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels.