Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 13 november 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 11 oktober 2019. De rechtbank had op 10 april 2020 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de opposant het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn had voldaan. De opposant heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, zonder te verzoeken om een zitting.
In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De opposant voerde aan dat de aangetekende griffierechtnota niet was ontvangen, omdat deze door zijn dochter onder andere papieren was beland. De rechtbank constateerde dat de aangetekende brief niet traceerbaar was bij het postagentschap en dat deze onbestelbaar was geretourneerd. Hierdoor was onvoldoende gewaarborgd dat de opposant de aangetekende nota tijdig had ontvangen.
De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting en dat het verzet gegrond was. De rechtbank besloot dat de buiten-zittinguitspraak verviel en dat het onderzoek hervat zou worden in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter S.K.A. Efstratiades, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.