ECLI:NL:RBNHO:2020:4763
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van medeplichtigheid aan cocaïne-invoer
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor de materiële en intellectuele bijdrage aan het strafbare feit. De verdachte had contact gehad met medeverdachten en was op Schiphol aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van medeplegen. De officier van justitie had betoogd dat het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne kon worden afgeleid uit zijn aanwezigheid op Schiphol en de communicatie met medeverdachten. De verdediging stelde echter dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de aanname van opzet en dat de verdachte niet substantieel had bijgedragen aan de invoer van de drugs. De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden bewezen, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten.