ECLI:NL:RBNHO:2020:4763

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
15/276063-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van medeplichtigheid aan cocaïne-invoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de opzettelijke invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor de materiële en intellectuele bijdrage aan het strafbare feit. De verdachte had contact gehad met medeverdachten en was op Schiphol aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van medeplegen. De officier van justitie had betoogd dat het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne kon worden afgeleid uit zijn aanwezigheid op Schiphol en de communicatie met medeverdachten. De verdediging stelde echter dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de aanname van opzet en dat de verdachte niet substantieel had bijgedragen aan de invoer van de drugs. De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden bewezen, en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/276063-19 (P)
Uitspraakdatum: 29 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen
van 24 februari 2020 en 18 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst opgegeven adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2019 tot en met 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, en/of Aruba en/of Italië en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp, met zijn, verdachtes, mededader(s) gehouden en/of instructies gegeven omtrent het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt omtrent de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- een adres en/of contactgegevens naar zijn, verdachtes, mededader(s) gestuurd en/of
- zich op 17 november 2019 naar Schiphol begeven teneinde de cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- foto’s van zijn, verdachtes, mededader(s) aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s) te herkennen en/of
- een groot geldbedrag aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s)te betalen voor de cocaïne en/of
- een auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin de cocaïne en/of zijn, verdachtes mededader(s) vervoerd kon(den) worden;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het opzet van verdachte op de invoer van cocaïne volgt uit de aanwezigheid van verdachte en medeverdachten op Schiphol ten tijde van het arriveren van de drugskoerier [medeverdachte 1] , de in de telefoon van verdachte aangetroffen foto van de personaliapagina van het paspoort van [medeverdachte 1] en de drugsgerelateerde gesprekken die hij voorafgaand aan de komst van [medeverdachte 1] met [getuige] heeft gevoerd. Uit het onderlinge contact tussen verdachte en medeverdachten, de gezamenlijke aankomst en vertrek bij Schiphol volgt de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Volgens de raadsman is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de aanname van het openbaar ministerie dat verdachte wetenschap van en opzet – ook niet in voorwaardelijke zin heeft gehad- op de invoer van verdovende middelen. De genoemde omstandigheden van het bezit van een foto van het paspoort van [medeverdachte 1] in de telefoon van verdachte en de vage gesprekken met [getuige] ruim een week voor de ten laste gelegde invoer zijn tezamen wellicht voldoende voor een stevige verdenking maar onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs. Uit de inhoud van het procesdossier volgt evenmin dat medeplegen of medeplichtigheid (de rechtbank begrijpt dat de raadsman hiermee bedoelt het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen) bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte heeft voorafgaand en rondom het ten laste gelegde feit veelvuldig contact (in persoon, telefonisch en middels chat) met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Tevens heeft verdachte naar de rechtbank begrijpt drugsgerelateerde gesprekken gevoerd met getuige [getuige] in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde feit. Op 12 november 2019 stuurt [medeverdachte 2] verdachte een foto van het paspoort van [medeverdachte 1] . Verdachte is op 17 november 2019 op verzoek van [medeverdachte 2] met hem en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar Schiphol gegaan om [medeverdachte 1] op te halen. Verdachte heeft op Schiphol bij het café koffie gedronken met [medeverdachte 3] en is na enige tijd wachten met [medeverdachte 3] vertrokken, met medeneming van een tas van [medeverdachte 2] waarin later een contant geldbedrag van EUR 9.545,- is aangetroffen.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat wellicht aannemelijk is dat verdachte wetenschap had van het feit dat [medeverdachte 1] een drugskoerier was, maar van de voor medeplegen vereiste materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan de ten laste gelegde feiten is niet gebleken. Het enkele aanwezig zijn op Schiphol is in combinatie met voornoemde wetenschap daartoe onvoldoende. Uit het dossier is geen enkel aanknopingspunt gevonden voor een meer substantiële rol van verdachte bij de voorbereiding noch bij de uitvoering van de invoer van cocaïne.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.