ECLI:NL:RBNHO:2020:4762

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
15/276011-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan opzet bij invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (medeplichtigheid aan) de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1963 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd vrijgesproken omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor het opzet van de verdachte op het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de vrouw die hij met medeverdachten ging ophalen op Schiphol cocaïne bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de chatberichten en verklaringen onvoldoende bewijs boden voor de wetenschap van de verdachte over de cocaïne. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/276011-19 (P)
Uitspraakdatum: 29 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen
van 24 februari 2020 en 18 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 november 2019 tot en met 17 november 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, en/of Aruba en/of Italië en/of Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden(en) had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp, met zijn, verdachtes, mededader(s) gehouden en/of instructies gegeven omtrent het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonische) contact(en), via de applicatie WhatsApp met zijn, verdachtes, mededader(s) onderhouden en/of afspraken gemaakt omtrent de ontvangst en/of het verdere vervoer van de cocaïne en/of
- een adres en/of contactgegevens naar zijn, verdachtes, mededader(s) gestuurd en/of
- zich op 17 november 2019 naar Schiphol begeven teneinde de cocaïne in ontvangst te nemen en/of
- foto’s van zijn, verdachtes, mededader(s) aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s) te herkennen en/of
- een groot geldbedrag aanwezig gehad teneinde zijn, verdachtes, mededader(s)te betalen voor de cocaïne en/of
- een auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin de cocaïne en/of zijn, verdachtes mededader(s) vervoerd kon(den) worden;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De wetenschap van verdachte dat de vrouw die hij met de medeverdachten ging ophalen op Schiphol cocaïne bij zich had, volgt uit de kennelijk leugenachtige verklaring die verdachte heeft afgelegd over het moment waarop hij wist dat de vrouw kwam. Tevens is hiervoor steun te vinden in het chatbericht van [medeverdachte 1] van 16 november 2019 waarin hij aan verdachte stuurt dat zij morgen weer actief zullen zijn. Uit het onderlinge contact tussen verdachte en medeverdachten, de gezamenlijke aankomst en vertrek bij Schiphol volgt de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat geen enkel bewijs voorhanden is dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de vrouw die medeverdachten gingen ophalen op Schiphol cocaïne bij zich had. Verdachte heeft medeverdachten naar Schiphol gebracht omdat zij een vrouw moesten ophalen. Verdachte wilde behulpzaam zijn en zou daarna met [medeverdachte 1] afreizen naar Spanje. In het dossier is ook geen enkel bewijsmiddel voorhanden waaruit volgt dat sprake zou zijn van medeplegen. Van een bijdrage van voldoende gewicht aan het strafbare feit van verdachte is in het geheel niet gebleken. Verdachte is enkel met medeverdachten naar Schiphol gereden en heeft zich op Schiphol nergens mee bemoeid. Ook de telecomgegevens geven geen enkele aanleiding te veronderstellen dat verdachte wetenschap had dan wel een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig voor het opzet van verdachte op het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Uit de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat verdachte samen met de medeverdachten op 17 november 2020 naar Schiphol is gegaan om een vrouw op te halen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het bewijs waaruit volgt dat verdachte wetenschap had dat deze vrouw cocaïne bij zich had. De chatberichten tussen verdachte en [medeverdachte 1] over het naar het vliegveld gaan en het ophalen van een vrouw kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als bewijs dienen dat verdachte daarmee ook wetenschap had dat deze vrouw cocaïne vervoerde. Hier doet niet aan af dat verdachte heeft verklaard dat hij pas in de vroege ochtend van 17 november 2019 kennis kreeg van het feit dat medeverdachten naar Schiphol wilden gaan om een vrouw op te halen, terwijl uit de chatberichten van [medeverdachte 1] aan verdachte volgt dat verdachte dit in ieder geval de dag daarvoor al wist. De rechtbank kan de officier van justitie niet volgen in haar standpunt dat met deze kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte de wetenschap van verdachte is gegeven. Ook het chatbericht van [medeverdachte 1] aan verdachte op 16 november 2019 inhoudende: “maar morgen zijn wij weer actief” is onvoldoende om de wetenschap van verdachte op te baseren. De uitleg die de officier van justitie aan dit bericht lijkt te geven vindt onvoldoende steun in het dossier. Het betreft slechts één chatbericht afkomstig van een medeverdachte, de inhoud van dit bericht is voor verschillende uitleg vatbaar en past ook binnen de verklaring die [medeverdachte 1] en verdachte voor dit bericht hebben gegeven. Ook overigens zijn geen feiten en/of omstandigheden aanwezig waaruit volgt dat verdachte zich bezig hield met de handel in verdovende middelen.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.