ECLI:NL:RBNHO:2020:4762
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan opzet bij invoer van cocaïne
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (medeplichtigheid aan) de opzettelijke invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1963 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd vrijgesproken omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor het opzet van de verdachte op het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de vrouw die hij met medeverdachten ging ophalen op Schiphol cocaïne bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de chatberichten en verklaringen onvoldoende bewijs boden voor de wetenschap van de verdachte over de cocaïne. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.