ECLI:NL:RBNHO:2020:4722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20_ 458
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting 2013

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser [X], wonende te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser had op 12 december 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 15 november 2019, betreffende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2013. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak bedraagt het griffierecht € 174. Eiser heeft bij brief van 11 februari 2020 een beroep gedaan op betalingsonmacht, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien zijn netto-inkomen hoger is dan 90% van de maximale bijstandsnorm. De rechtbank heeft daarom op 27 februari 2020 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.

Eiser heeft vervolgens meerdere keren geprobeerd om vrijstelling van het griffierecht te verkrijgen, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om op de eerdere afwijzing terug te komen. Eiser heeft het griffierecht niet tijdig betaald, en er is geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 12 december 2019 digitaal beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 15 november 2019 inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2013 met aanslagnummer [#] .

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 174. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. Eiser heeft bij brief van 11 februari 2020 een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Bij brief van 25 februari 2020 heeft eiser zijn betalingsonmacht nader onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet aangezien zijn netto-inkomen hoger is dan 90% van de maximale bijstandsnorm en heeft daarom op 27 februari 2020 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
5. Vervolgens heeft de griffier bij brief van 28 februari 2020 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
6. Eiser heeft bij brief van 6 maart 2020 wederom stukken overgelegd met het verzoek om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om op de eerdere afwijzing terug te komen en heeft eiser bij brief van 6 april 2020 gewezen op de eerdere afwijzing van 27 februari 2020. 7. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 28 maart 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 31 maart 2020 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
8. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.