ECLI:NL:RBNHO:2020:4721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20_ 913
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kinderopvangtoeslag door niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft eiseres, [X], op 29 november 2019 een tweede bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing op bezwaar van de directeur van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015. Dit bezwaarschrift werd door verweerder aangemerkt als beroepschrift en op 19 februari 2020 ter verdere behandeling aan de Rechtbank Noord-Holland doorgezonden. De rechtbank heeft op 3 juli 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat eiseres op grond van artikel 8:41 van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak bedraagt het griffierecht € 47, dat binnen vier weken na de mededeling van de griffier betaald moet worden. Eiseres heeft echter niet gereageerd op de brieven van de griffier waarin zij werd verzocht het griffierecht te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht niet op tijd is betaald en dat eiseres geen verontschuldiging heeft gegeven voor dit verzuim. Daarnaast heeft eiseres ook niet tijdig een afschrift van het besluit waar het geschil om draait overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier, en is op 3 juli 2020 gedaan. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is, in verband met de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiseres,

en

de directeur van de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 29 november 2019 tegen de beslissing op bezwaar van verweerder een tweede bezwaarschrift ingediend bij verweerder inzake de kinderopvangtoeslag over het jaar 2015.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 19 februari
2020 op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere
behandeling aan deze Rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 47. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 27 februari 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 27 maart 2020 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 3 april 2020 is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Verder merkt de rechtbank op dat eiseres, gelet op de artikelen 6:5 en 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest binnen de gestelde termijn een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Bij aangetekend verzonden brief van 27 februari 2020 is eiseres gewezen op dit verzuim en is zij verzocht om het uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Deze brief heeft de rechtbank retour ontvangen van het postbedrijf met de mededeling dat deze brief niet is afgehaald. Vervolgens heeft de griffier deze brief, als bedoeld in artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, overeenkomstig het bepaalde in dat artikel ter kennisname per gewone post verzonden. Eiseres heeft niet gereageerd.
6. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.