ECLI:NL:RBNHO:2020:4696

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping indicatie banenafspraak en beëindiging inschrijving Landelijk doelgroepregister

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een indicatie banenafspraak aangevraagd in het kader van de Participatiewet, welke haar op 23 januari 2019 was toegekend. Echter, bij het bestreden besluit van 12 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en besloten dat de indicatie banenafspraak wordt ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, na dossierstudie en het opvragen van informatie bij de huisarts van eiseres, tot de conclusie is gekomen dat eiseres in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de indicatie banenafspraak. Eiseres heeft aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat haar klachten onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft besloten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de indicatie banenafspraak. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.H. Kelderhuis),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een indicatie banenafspraak toegekend.
Bij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de indicatie banenafspraak wordt ingetrokken en de inschrijving van eiseres in het Landelijk doelgroepregister wordt beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft een aanvraag Indicatie banenafspraak in het kader van de Participatiewet (PW) ingediend. De gemeente heeft verweerder gevraagd om een onafhankelijk advies te geven over de participatiemogelijkheden van eiseres. Verweerders arts heeft onderzoek verricht en op 3 januari 2019 een rapport opgesteld. Verweerders arbeidsdeskundige heeft onderzoek verricht op 18 december 2018. Hij heeft toen met eiseres gesproken en nader op 22 januari 2019. Op die datum heeft hij een rapport opgesteld. Op dezelfde datum heeft verweerder een Participatieadvies opgesteld.
Op grond van het medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet het minimumloon kan verdienen ook niet als zij hulp krijgt door middel van begeleiding of een aangepaste werkplek. Verweerder verwacht dat eiseres nog minimaal zes maanden last heeft van een ziekte of handicap. Om die redenen heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.2.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres en gekregen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en op 8 augustus 2019 een rapport opgesteld waaruit blijkt dat eiseres tot participeren in staat is.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en op 11 september 2019 een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet aanleiding anders te concluderen dan de arbeidsdeskundige in de primaire fase. Eiseres wordt in staat geacht om het wettelijk minimumloon te verdienen. Hierdoor voldoet zij niet aan de voorwaarden voor een Indicatie banenafspraak.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de indicatie banenafspraak ten onrechte is toegekend.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de belastbaarheid van eiseres niet correct is vastgesteld en dat eiseres tot participeren in staat wordt geacht.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie banenafspraak omdat zij geacht wordt in staat te zijn het wettelijk minimumloon te verdienen.
3. Eiseres heeft in beroep toegelicht wat de (medische) gevolgen zijn op haar leven na drie auto-ongelukken (1988, 2000 en 2015). Reizen naar verweerders kantoor voor onderzoek kost haar te veel moeite en was niet mogelijk. Dit betekent dat reizen naar werk ook niet mogelijk is.
Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen mondeling contact heeft opgenomen met de huisarts en zijn vragen aan de huisarts waren niet duidelijk. Eiseres is in 2016 zes maanden in behandeling geweest bij een psycholoog. EMDR heeft iets geholpen. Verder is de informatie van de neurologen onvoldoende meegewogen.
Eiseres vindt dat de indicatie banenafspraak voortgezet zou moeten worden. Zij wil rustig passend werk verrichten, maximaal drie uur in de middag.
Aanvullend heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod op reformatio in peius en het rechtzekerheidsbeginsel. Zij vindt het onderzoek niet zorgvuldig nu dit is uitgevoerd op basis van dossierstudie.
Eiseres betwist de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij geen klachten heeft, nu deze niet objectiveerbaar zijn. Dit volgt niet uit de brieven van haar neuroloog dr. [naam 1] van 22 juli 2019 en 15 november 2019 waaruit blijkt dat zij “goed hersteld” is maar dit betekent niet dat zij klachtenvrij is. Hieruit blijkt ook dat haar klachten kunnen worden veroorzaakt door de whiplash of hersenschudding. Verder volgt uit deze informatie dat bij herstel van hersenletsel tijd nodig is. Eiseres verwijst verder naar de informatie van osteopaat [naam 2] van 4 november 2019, fysiotherapeut [naam 3] van 5 november 2019. Hoewel de medische informatie is gedateerd na het bestreden besluit, ziet deze op de datum in geding en dit was ook naar voren gekomen indien het medisch onderzoek zorgvuldig was geweest.
Ook benadrukt eiseres dat 1,5 uur reizen naar Alkmaar voor een onderzoek voor haar geen reële optie is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rekent haar dit aan echter uit de medische informatie met betrekking tot haar forse claustrofobie en duizeligheid blijkt dat dit niet mogelijk was.
Eiseres stelt dat inzicht in haar dagindeling ontbreekt en licht deze toe.
De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij eiseres beperkingen aan de orde zijn die in overeenstemming zijn met haar leeftijd is aantoonbaar onjuist. Zij kan met haar beperkingen niet 8 uur per dag/40 uur per week werken waarmee zij het wettelijk minimumloon zou kunnen verdienen.
Eiseres verwijst verder naar informatie van de polikliniek neurologie met betrekking tot hun conclusie op 29 maart 2016, informatie van de KNO-arts van 27 mei 2016, een medisch journaal over de periode 2 november 2015 tot en met 24 mei 2019.
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder op basis van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft kunnen concluderen dat eiseres in staat kan worden geacht het wettelijk minimumloon te verdienen, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
5. Met betrekking tot het beroep van eiseres op het verbod op reformatio in peius, overweegt de rechtbank het volgende.
Voormeld beginsel staat eraan in de weg dat het indienen van een bezwaarschrift er toe leidt dat de indiener via de heroverweging door het bestuursorgaan in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. Ingevolge artikel 3.5., zesde lid, van het Besluit SUWI wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
Uit het rapport van verweerders arts van 3 januari 2019 blijkt dat op 18 december 2018 bij eiseres een huisbezoek heeft plaatsgevonden en beperkingen zijn vastgesteld die naar verwachting nog minimaal 6 maanden nog voortduren.
Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2019 en het bestreden besluit van 12 september 2019 zijn genomen ruim 6 maanden later.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het verbod op reformatio in peius. Immers, verweerder kon, gelet op het bepaalde in voormeld artikel, ten tijde van het bestreden besluit ook los van het bezwaar tegen het primaire besluit beslissen dat eiseres niet langer voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie banenafspraak. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
6. Gelet op de overige beroepsgronden dient de rechtbank thans eerst te beoordelen of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verweerder zorgvuldig is verricht en vervolgens of er twijfel bestaat over de juistheid van de uit dat onderzoek door verweerder getrokken conclusies.
6.1 .
Het onderzoek is verricht door een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres thuis bezocht. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is eveneens dossieronderzoek verricht en informatie opgevraagd en gekregen van haar huisarts waaronder correspondentie van haar neuroloog en KNO-arts. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat eiseres veel klachten ervaart maar er zijn objectief geen afwijkingen van betekenis. Voor de noodzaak voor het nemen van rust is geen onderbouwing gegeven. Dit leidt er toe dat sprake is van uitsluitende geringe beperkingen die overeenkomen met de leeftijd van eiseres en die de verzekeringsarts bezwaar en beroep opsomt. Anders dan de arts in de primaire fase komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat eiseres 8 uur per dag/40 uur per week belastbaar is.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eerst in bezwaar gerapporteerd. In die rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eiseres veel lichamelijk klachten heeft die niet kunnen worden verklaard vanuit objectieve lichamelijke afwijkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij eiseres (objectief) alleen sprake van geringe beperkingen die in overeenstemming zijn met de leeftijd van eiseres. Die lichamelijke beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage in bezwaar uitgeschreven.
In reactie op wat eiseres in beroep heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 februari 2020 aanvullend gerapporteerd. In die rapportage heeft hij inzichtelijk, op basis van de door eiseres overgelegde recente medische informatie, nader uiteengezet dat en waarom de lichamelijke klachten van eiseres niet te verklaren zijn door objectieve relevante lichamelijke afwijkingen met als conclusie dat eiseres niet meer beperkt is dan in bezwaar reeds is aangenomen.
Niet gebleken is dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevatten of niet concludent zijn. De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen reden aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling van verweerder het volgende. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de beperkingen van eiseres vergeleken met de belasting in de drempelfunctie Wikkelaar(ster) transformatoren [B] en in zijn rapport van 11 september 2019 geconcludeerd dat deze functie geschikt is voor eiseres nu zij – anders dan in de primaire fase - 8 uur per dag/ 40 uur per week belastbaar wordt geacht. Daarbij heeft hij de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen in zijn rapport en meegewogen bij de selectie van een drempelfunctie.
De rechtbank acht de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres deze drempelfunctie kan vervullen voldoende gemotiveerd.
8. Nu verweerder eiseres in staat heeft geacht het wettelijke minimumloon te verdienen, is zij terecht niet in aanmerking gebracht voor een indicatie banenafspraak.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.