3.3.2Bewijsoverwegingen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en haar [medeverdachte] op 4 maart 2020 per vliegtuig zijn aangekomen op Schiphol vanuit Lima. In de ruimbagage van zowel verdachte als haar medeverdachte zijn vijf wijnflessen van twee liter aangetroffen, waarin cocaïne was verborgen.
Als uitgangspunt geldt, dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het invoeren van cocaïne – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in de wijnflessen. Verdachte heeft verklaard dat een kennis haar de opdracht gaf om rode wijn op te halen in Lima en deze mee terug te nemen naar Maleisië. De tickets zijn voor verdachte gekocht. In Lima heeft [medeverdachte] de wijnflessen in de koffer van verdachte ingepakt. Verdachte heeft haar bagage gecontroleerd en zij zag dat er wijnflessen in zaten. Verdachte heeft de flessen verder niet bekeken of gecontroleerd. Met deze koffer is verdachte op Schiphol aangehouden.
Deze feiten en omstandigheden leveren een zo verdachte situatie op, dat het op de weg van verdachte had gelegen om nader onderzoek te doen naar de flessen en de inhoud hiervan op zijn minst goed te controleren. Nu verdachte dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in de flessen wijn iets illegaals, zoals cocaïne was verborgen – zoals ook het geval bleek te zijn – en dat zij deze stof binnen het grondgebied van Nederland zou brengen.
Ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen het volgende af.
Verdachte verklaart dat zij met een kennis, een man, naar Lima ging en dat zij samen in een hotelkamer verbleven. [medeverdachte] heeft ten overstaan van een douaneambtenaar op Schiphol verklaard dat hij met zijn vriendin (de rechtbank begrijpt: verdachte) op vakantie is geweest in Peru en dat zij beiden hadden verbleven op dezelfde kamer in een hotel in Lima. Uit de verklaring van verdachte en de verklaring van de medeverdachte bij de Koninklijke Marechaussee blijkt dat hun beider tickets zijn gekocht door de man die verdachte de opdracht gaf om de wijnflessen op te halen. Verdachte en haar medeverdachte hebben exact dezelfde reisbewegingen gemaakt. Uit het proces-verbaal van onderzoek paspoort en reisbescheiden blijkt dat de zogenoemde sequence-nummers op hun KLM-instapkaarten overeenkomen. Hiermee kan worden aangetoond dat de vliegtickets achter elkaar zijn geboekt. Daar komt bij dat uit de instapkaarten valt af te leiden dat verdachte en haar medeverdachte op alle vluchten naast elkaar zaten. Verdachte verklaart ook dat de medeverdachte in Lima wijnflessen in ontvangst heeft genomen en flessen in haar koffer heeft gelegd. Zowel verdachte als de medeverdachte had bij de inreis in Nederland vijf wijnflessen met een inhoud van twee liter in de bagage, die deels dezelfde etiketten hadden. In alle tien flessen bleek cocaïne te zijn verborgen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte – evenals haar medeverdachte – handelde met het voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland.
Uitsluiting van het proces-verbaal van aanhouding van 4 maart 2020 van het bewijs?
De raadsvrouw voert – kort gezegd – aan dat met betrekking tot de cautie, Salduz en verhoorbijstand onherstelbare vormverzuimen zijn begaan, die tot bewijsuitsluiting moeten leiden.
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk – niet voor herstel vatbaar – vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, zal de rechtbank moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder wordt begrepen de eventuele schade die verdachte in haar verdediging heeft opgelopen.
Uit de dossier valt het volgende op te maken. Verdachte en de medeverdachte zijn bij aankomst op Schiphol beiden bij de gate gecontroleerd. Bij die douanecontrole heeft [verbalisant] verdachte in de Engelse taal enkele vragen gesteld, die zij heeft beantwoord. Tegelijkertijd controleerde [verbalisant] [medeverdachte] en controleerde het kelderteam de ruimbagage van beide verdachten. [verbalisant] ontving (omstreeks 15:40 uur) van het kelderteam de melding dat in de koffer van de medeverdachte vermoedelijk cocaïne was aangetroffen en heeft hierop de medeverdachte aangehouden. [verbalisant] kreeg telefonisch bericht dat de koffer van verdachte meerdere flessen bevatte, waarvan het kelderteam vermoedde dat die verdovende middelen zouden kunnen inhouden. Na de aanhouding van de medeverdachte zijn beide passagiers overgebracht naar een andere gate, voor een nadere inspectie van de koffer van verdachte. Daar aangekomen heeft [verbalisant] verdachte gevraagd of de (door het kelderteam gebrachte) koffer van haar was, waarop zij bevestigend antwoordde. Vervolgens heeft zij de koffer geopend en is de vloeistof uit één van de flessen uit de koffer getest. Toen de uitslag van de test aangaf dat het vermoedelijk cocaïne betrof is verdachte (om 16:10 uur) aangehouden. Op dat moment is haar medegedeeld dat zij niet meer tot antwoorden verplicht was en dat zij recht had op consultatiebijstand.
Gelet op voorgaande sluit de rechtbank niet uit dat er ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestond op het moment dat haar, voorafgaande aan haar aanhouding, nog vragen zijn gesteld over haar reis en haar bagage. De rechtbank zal het proces-verbaal van aanhouding daarom niet voor het bewijs gebruiken.
Uitsluiting van het proces-verbaal van verdovende middelen van 4 maart 2020 van het bewijs?
De raadsvrouw voert tevens aan dat – kort gezegd – de rechtbank dient uit te gaan van een lager nettogewicht cocaïne, nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de naar het NFI gezonden monsters aan verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. In de koffers van verdachte en [medeverdachte] zijn in totaal tien wijnflessen aangetroffen. De inhoud van alle flessen is getest op de aanwezigheid van cocaïne en iedere fles bleek cocaïne te bevatten – zo bevestigt het rapport van Douane Laboratorium van 11 maart 2020. Uitgaande van een percentage van 40% bij vloeibare cocaïne, zoals zich in deze zaak voordoet, kon het nettogewicht van alle flessen worden vastgesteld. Nu de rechtbank medeplegen heeft bewezen, is verdachte niet enkel verantwoordelijk voor haar eigen hoeveelheid, maar tevens die van haar medeverdachte. Gelet op het voorgaande is het proces-verbaal van verdovende middelen voldoende concreet. De rechtbank verwerpt het verweer.