ECLI:NL:RBNHO:2020:4655

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
15/057102-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk in vereniging invoeren van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 maart 2020 op Schiphol werd aangehouden met ruim 9 kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was samen met een medeverdachte op vakantie geweest in Peru. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen opzet had op de invoer van de cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij cocaïne zou invoeren, aangezien hij wijnflessen had opgehaald in Lima, waarvan hij niet kon uitsluiten dat ze illegale inhoud hadden. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische kwetsbaarheid. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd moest zijn voor verdere verspreiding en dat de straf in lijn moest zijn met de oriëntatiepunten voor vergelijkbare zaken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en de griffiers waren ook aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/057102-20
Uitspraakdatum: 23 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.A.F. Visser, advocaat te Wormerveer, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair algehele vrijspraak bepleit. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen, nu er geen bewijs is dat verdachte en zijn medeverdachte van elkaar wisten wat ze moesten meenemen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken voor de hoeveelheid drugs die de medeverdachte vervoerde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage Ibij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn [medeverdachte] op 4 maart 2020 per vliegtuig zijn aangekomen op Schiphol vanuit Lima. In de ruimbagage van zowel verdachte als zijn medeverdachte zijn vijf wijnflessen van twee liter aangetroffen, waarin cocaïne was verborgen.
Als uitgangspunt geldt, dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, geacht wordt met de inhoud daarvan bekend te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het invoeren van cocaïne – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in de wijnflessen. Verdachte heeft verklaard dat hem door een kennis werd gevraagd flessen rode wijn op te halen in Lima en deze mee terug te nemen naar Maleisië. Hiervoor zou verdachte een beloning krijgen van 3.000,00 Ringgit. Ook werden zijn tickets en hotel in Lima betaald. In Lima heeft verdachte naar eigen zeggen vijf flessen op straat in ontvangst genomen. De flessen heeft verdachte vluchtig bekeken en vervolgens in zijn koffer gedaan. Met deze koffer is verdachte op Schiphol aangehouden.
Deze feiten en omstandigheden leveren een zodanig verdachte situatie op, dat het op de weg van verdachte had gelegen om nader onderzoek te doen naar de flessen en de inhoud hiervan. Nu verdachte dit heeft nagelaten, terwijl hij hiertoe wel de gelegenheid heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in de flessen wijn iets illegaals, zoals cocaïne was verborgen – zoals ook het geval bleek te zijn – en dat hij deze stof binnen het grondgebied van Nederland zou brengen.
Ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen het volgende af.
Verdachte heeft ten overstaan van een douaneambtenaar op Schiphol verklaard dat hij met zijn vriendin [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) op vakantie was geweest in Peru en dat zij beiden hadden verbleven op dezelfde kamer in een hotel in Lima. De reis van verdachte was georganiseerd en betaald door de man die hem vroeg om de flessen wijn op te halen. Deze man vertelde verdachte op de dag van vertrek dat de medeverdachte met hem mee zou gaan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben exact dezelfde reisbewegingen gemaakt en verbleven vier dagen samen in Lima. Uit het proces-verbaal van onderzoek paspoort en reisbescheiden blijkt dat de zogenoemde sequence-nummers op hun KLM-instapkaarten overeenkomen. Hiermee kan worden aangetoond dat de vliegtickets achter elkaar zijn geboekt. Daar komt bij dat uit de instapkaarten valt af te leiden dat verdachte en zijn medeverdachte op alle vluchten naast elkaar zaten. Zowel verdachte als de medeverdachte had bij de inreis in Nederland vijf wijnflessen met een inhoud van twee liter in de bagage, die deels dezelfde etiketten hadden. In alle tien flessen bleek cocaïne te zijn verborgen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij verdachte – evenals zijn medeverdachte – handelde met voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne binnen het grondgebied van Nederland.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een lagere gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte een laag IQ heeft en dat er sprake is van psychische problematiek en suïcidaliteit. Verdachte verblijft daarom op een speciale afdeling in de gevangenis. De raadsman acht een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren redelijk, waarbij hij rekening houdt met de helft van het totaalgewicht aan cocaïne dat is aangetroffen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte ruim negen kilogram cocaïne ingevoerd. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is zo groot, dat de cocaïne bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd aan koeriers die een vergelijkbare hoeveelheid aan harddrugs in Nederland hebben ingevoerd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om af te wijken van deze oriëntatiepunten. Verdachte is namelijk een psychologisch kwetsbare man en het is aannemelijk dat de organisatoren van het drugstransport hem daardoor makkelijker hebben kunnen bewegen de reis te maken. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de detentie verdachte – gelet op zijn persoon en omstandigheden – zwaarder zal vallen dan een gemiddelde gedetineerde. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mrs. E.L. Grosheide en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en mr. S. Bähler,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
Mrs. Grosheide en de Jonge van Ellemeet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.