ECLI:NL:RBNHO:2020:4607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
8286426 \ CV EXPL 20-325
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur en verrekening van voorschotten in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft eiser, h.o.d.n. [naam], een vordering ingesteld tegen v.o.f. [gedaagde 1] en de vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wegens een onbetaalde factuur van € 3.104,20 voor werkzaamheden die hij heeft verricht. De factuur is verzonden op 28 september 2019, met een betalingstermijn van 14 dagen. Eiser vordert betaling van het factuurbedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Gedaagden hebben de vordering betwist en stellen dat er andere afspraken zijn gemaakt over de beloning, waarbij de opbrengsten van projecten 50/50 zouden worden verdeeld. Daarnaast stellen zij dat eiser onterecht btw heeft berekend en dat er voorschotten zijn verstrekt die verrekend moeten worden.

Tijdens de zitting op 27 mei 2020 is het procesverloop besproken en zijn pleitaantekeningen overgelegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor v.o.f. [gedaagde 1], waaronder schilderwerkzaamheden en acquisitie. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer en dat de factuur van eiser toewijsbaar is, met uitzondering van een bedrag dat kan worden verrekend met de voorschotten die aan eiser zijn verstrekt. Uiteindelijk wordt de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 2.554,20, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8286426 \ CV EXPL 20-325 (CK)
Uitspraakdatum: 24 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. [naam]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. M.M. Kroone
tegen
1.
de vennootschap onder firma [gedaagde 1]
gevestigd te [plaats 1]
2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats 2]
3.
[gedaagde 3]
wonende te [woonplaats 3]
gedaagden
verder te noemen: v.o.f. [gedaagde 1]
procederend in persoon
Gedaagden sub 2 en 3 worden hierna (ook) bij de achternaam genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaardingen van 20 januari 2020 en 21 januari 2020 een vordering tegen v.o.f. [gedaagde 1] ingesteld. V.o.f [gedaagde 1] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden, digitaal via het programma Skype voor bedrijven. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 28 september 2019 aan v.o.f. [gedaagde 1] een factuur gezonden voor diverse werkzaamheden en acquisitie voor een totaalbedrag van € 3.104,20 inclusief btw. De betalingstermijn is 14 dagen.
2.2.
V.o.f. [gedaagde 1] heeft deze factuur onbetaald gelaten.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter v.o.f. [gedaagde 1] en de vennoten hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 3.530,60.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in opdracht en voor rekening van v.o.f. [gedaagde 1] werkzaamheden heeft verricht, waaronder schilderwerkzaamheden en deels verkoop en het uitbrengen van offertes. Ondanks betalingsherinneringen heeft v.o.f. [gedaagde 1] de factuur van 28 september 2019 niet voldaan. Ook na inschakeling van de incassogemachtigde is volhard in het niet-betalen, zodat [eiser] aanspraak maakt op de buitengerechtelijke incassokosten van € 426,40. Gelet op het verzuim maakt [eiser] daarnaast aanspraak op de wettelijk handelsrente. [eiser] vordert tot slot veroordeling van v.o.f. [gedaagde 1] en de vennoten hoofdelijk in de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
V.o.f. [gedaagde 1] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de afspraak die [eiser] met [gedaagde 3] had gemaakt, hierin bestaat dat de opbrengsten van uitgevoerde projecten 50/50 tussen v.o.f. [gedaagde 1] en [eiser] zouden worden verdeeld. [eiser] heeft daarom ten onrechte zijn uren gefactureerd. Acquisitiewerkzaamheden die niet tot het aannemen van werk en opbrengst hebben geleid, kunnen niet bij v.o.f. [gedaagde 1] in rekening worden gebracht.
4.2.
[eiser] heeft verder ten onrechte 21% btw in plaats van 9% btw berekend, terwijl ook aan hem voorschotten in verband met reiskosten, een telefoon en de reparatie van een band, in totaal € 550,00, zijn verstrekt. V.o.f. [gedaagde 1] berekent dat op grond van de afspraken aan [eiser] een bedrag van € 767,60 zou toekomen, waarop die € 550,00 in mindering strekt.
4.3.
V.o.f. [gedaagde 1] berekent voorts dat zij voor het aanmaken van een dossier en het voeren van verweer in deze procedure kosten heeft moeten maken, in totaal € 377,52. Die kosten wil zij als schade op [eiser] verhalen.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak is de vraag aan de orde of v.o.f. [gedaagde 1] de factuur van [eiser] moet betalen.
5.2.
Vast staat dat [eiser] in opdracht en ten behoeve van v.o.f. [gedaagde 1] werkzaamheden heeft verricht, te weten schilderwerkzaamheden bij de klant [naam klant] te Velserbroek en verschillende werkzaamheden op het gebied van acquisitie. Verder staat vast dat [eiser] , naast de acquisitie voor het project in Velserbroek en de schilderwerkzaamheden aldaar, ook voor klussen in Breezand en Nieuwegein acquisitiewerkzaamheden heeft verricht. Daarnaast heeft v.o.f. [gedaagde 1] niet betwist dat [eiser] nog drie klussen heeft binnengehaald. De stelling dat niet in alle gevallen een “offerte op papier” is uitgebracht, is daarvoor onvoldoende. Verder is niet betwist dat [eiser] het door hem genoemde voorwerk heeft verricht.
5.3.
[eiser] stelt dat is afgesproken dat hij zijn werkzaamheden op uurbasis zou declareren. Hij heeft dat dus ook zo gedaan. V.o.f. [gedaagde 1] heeft na de ontvangst van de factuur van [eiser] niet tegen de gefactureerde werkzaamheden en kosten geprotesteerd. Op de aanmaningen van de advocaat is evenmin gereageerd. V.o.f. [gedaagde 1] voert nu het verweer dat zij met [eiser] andere afspraken heeft gemaakt over de aan [eiser] toekomende beloning, namelijk op basis van aangenomen werk zodat de opbrengsten van de uitgevoerde projecten 50/50 tussen v.o.f. [gedaagde 1] en [eiser] zouden worden verdeeld. De kantonrechter is van oordeel dat v.o.f. [gedaagde 1] dit verweer, tegenover de stellingen van [eiser] , onvoldoende heeft onderbouwd. Het verweer wordt daarom verworpen, waardoor aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
5.4.
[eiser] heeft een uurloon van € 40,00 berekend. V.o.f. [gedaagde 1] heeft dat bedrag op zich niet weersproken. Dat onder de gegeven omstandigheden het in rekening gebrachte uurloon van € 40,00 als redelijk kan worden beschouwd, is door v.o.f. [gedaagde 1] ook niet weersproken, zodat de kantonrechter van dat bedrag uitgaat.
5.5.
Het verweer van v.o.f. [gedaagde 1] tegen de in de factuur berekende btw wordt verworpen. [eiser] heeft onbestreden uiteengezet dat voor acquisitiewerkzaamheden, anders dan voor schilderwerk, het verlaagde btw-tarief niet geldt.
5.6.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is tot het gefactureerde bedrag van € 3.104,20 inclusief btw, tenzij het beroep op verrekening slaagt.
5.7.
V.o.f. [gedaagde 1] stelt dat zij [eiser] voorschotten heeft verstrekt in verband met een telefoon (€ 200,00), een reparatie van een band (€ 100,00) en reiskosten (€ 250,00). Zij doet een beroep op verrekening van deze posten en de kosten die zij heeft gemaakt in verband met deze procedure (€ 377,52), met de vordering van [eiser] .
5.8.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] niet betwist heeft dat de hiervoor genoemde bedragen voor de telefoon, de bandreparatie en de reiskosten door [gedaagde 3] zijn voorgeschoten en dat hij die moet terugbetalen. Voor zover [eiser] met zijn ter zitting ingenomen stelling dat ‘dit niets met de gefactureerde uren van doen heeft’, bedoelt een beroep te doen op artikel 6:127, lid 2 of 3, BW, passeert de kantonrechter dit verweer, omdat onweersproken is dat [eiser] deze voorschotten heeft gekregen in het kader van de samenwerking die tussen partijen bestond. De kantonrechter neemt daarbij nog in aanmerking dat [eiser] zijn werkzaamheden “inclusief reizen” heeft gedeclareerd. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat v.o.f. [gedaagde 1] bevoegd is deze schuld met haar schuld aan [eiser] te verrekenen, tot het bedrag van € 550,00.
5.9.
Dit geldt niet voor het bedrag wegens schade van € 377,52. Alleen al omdat v.o.f. [gedaagde 1] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, kunnen de kosten die zij stelt te moeten maken vanwege deze procedure niet leiden tot enige vordering op [eiser] . Overigens is de schade niet onderbouwd.
5.10.
De vordering van [eiser] zal gelet op het voorgaande, na verrekening, worden toegewezen tot het bedrag van € 2.554,20.
5.11.
De wettelijke handelsrente over dat bedrag is toewijsbaar vanaf de vervaldatum van de factuur, zijnde 12 oktober 2019.
5.12.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. De vergoeding is toewijsbaar tot het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe v.o.f. [gedaagde 1] zal worden veroordeeld. Omdat [eiser] minder vordert, zal het gevorderde bedrag van € 426,40 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van v.o.f. [gedaagde 1] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.
5.14.
[eiser] vordert ook nakosten van € 157,00, te verhogen met € 82,00 in geval van betekening van dit vonnis. Dergelijke nakosten worden echter overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van (sinds 1 januari 2019) € 120,00. V.o.f. [gedaagde 1] wordt daarom veroordeeld tot betaling van € 105,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt, en, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, de explootkosten van betekening van het vonnis. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt v.o.f. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , hoofdelijk aldus dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 2.980,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.554,20 vanaf 12 oktober 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt v.o.f. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , hoofdelijk zoals hiervoor vermeld, tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 91,41
griffierecht € 236,00
salaris gemachtigde € 420,00;
6.3.
veroordeelt v.o.f. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , hoofdelijk zoals hiervoor vermeldt, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 105,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter