3.3.2Bewijsmotivering
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van het wetsartikel witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte is op 7 december 2019 vanuit Italië aangekomen op de luchthaven Schiphol; hij was op doorreis naar China. Na een douanecontrole bleek verdachte in het bezit te zijn van een geldbedrag van in totaal € 1.387.900,-. Een bedrag van € 1.380.000,- was verpakt in de ruimbagage van verdachte, het overige geld bevond zich in de rugtas die verdachte als handbagage bij zich had. Aanvankelijk verklaarde verdachte bij de douane dat hij met € 8000,- euro reisde. Ook verklaarde verdachte dat het geld gedeeltelijk zwart geld betrof. Verdachte vertelde dat hij ook wel wist dat hij niet zoveel geld mee mocht nemen. Vervolgens verklaarde verdachte dat hij € 1.380.000,- bij zich had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat niet zelden via Schiphol grote contante geldbedragen, die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden in- of uitgevoerd. Verdachte heeft getracht een groot geldbedrag op een ongebruikelijke en risicovolle wijze via Schiphol het land uit te voeren, zonder daarvan melding te maken. Aldus zijn kenmerken van witwassen op de onderhavige zaak van toepassing (
Kamerstukken II1999-2000, 27159, nr. 3).
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Nadere verklaringen verdachte
In zijn verhoren bij de douane (7 december 2019) en bij de FIOD (8 december 2019) heeft verdachte onder andere verklaard dat het geld afkomstig is van een groep van 24 personen, voor wie hij het geld naar China moet brengen en waarmee fabrikanten betaald moeten worden. Over wie deze personen zijn, heeft verdachte niet willen verklaren. Ook heeft verdachte verklaard dat hij het geldbedrag één dag voor vertrek in ontvangst heeft genomen en wil hij niet vertellen waar. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat het geld dat hij vervoerde een legale herkomst heeft. Dat hij eerder bij de Douane heeft verklaard dat het gedeeltelijk zwart geld betrof, kon verdachte zich niet herinneren. Namen van de personen voor wie hij het geld vervoerde kon verdachte niet noemen en hij hield daarvan ook geen papieren administratie bij. Ter terechtzitting zijn door de raadsman nog enkele stukken, waaronder een in het Chinees opgestelde verklaring, overgelegd. Daaruit zou volgens de verdediging blijken dat een persoon [naam] in april 2019 een geldbedrag van € 400.000 aan verdachte heeft overhandigd om terug te brengen naar China. De rechtbank stelt vast dat dit pas op de zitting overgelegde stuk dat al daar door de tolk is vertaald, geen onderbouwing biedt voor een legale herkomst van het onder verdachte aangetroffen geld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van verdachte - en meer in het bijzonder het inhoudelijk tekortschieten daarvan - op geen enkele wijze concrete, verifieerbare gegevens bieden over de herkomst van het onder verdachte aangetroffen geldbedrag. De omstandigheid dat verdachte bij aankomst op Schiphol tegenover de douane aangeeft dat het geld gedeeltelijk zwart geld betreft, wijst juist in de richting dat het geld een illegale herkomst heeft. Ook de inhoud van in de Penitentiaire Inrichting afgeluisterde gesprekken tussen verdachte en zijn zoon wijst in die richting. Uit die gesprekken kan worden afgeleid dat het geld van verdachte zelf is en dat er actief gezocht wordt naar mensen die zouden willen verklaren dat het geld van hen is en dat ze moeten bedenken hoe ze “schoon” geld kunnen regelen.
Conclusie
Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft daarom geen aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van in totaal 1.387.900 euro -onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het verweer van de raadsman ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit vindt zijn weerlegging in de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen.