6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving. Het slachtoffer bevond zich in zijn auto en is vastgehouden en bedreigd met een mes, waardoor voor hem een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Het spreekt voor zich dat de overval voor hem erg beangstigend moet zijn geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat als strafverzwarende omstandigheid meegewogen dat het optreden van de verdachte en zijn mededaders berekenend en goed voorbereid was. De verdachte heeft via internet het slachtoffer benaderd, heeft daarbij een andere identiteit aangenomen en heeft een afspraak met hem gemaakt voor een seksdate. Vervolgens hebben hij en zijn mededaders gepland om hem te overvallen en is er een mes geregeld. Het slachtoffer werd in zijn eigen auto vastgehouden, bedreigd en vervolgens beroofd. Nadat het het slachtoffer is gelukt om weg te komen, hebben verdachte en zijn mededaders het navigatiesysteem uit de auto weggenomen en zijn zij gevlucht. Zij hebben de overval gepleegd om snel geld te kunnen verdienen en hebben zich op geen enkel moment bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Dergelijke misdrijven veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid, die nog lange tijd kunnen voortduren en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 1 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts gelet op het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), d.d. 25 mei 2020, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog.
Namens het NIFP wordt geadviseerd om bij bewezenverklaring het ten laste gelegde feit verdachte in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Verdachte is een 19-jarige jongeman met een belaste voorgeschiedenis. Er is bij hem sprake van een verstandelijke beperking in de vorm van zwakbegaafdheid, waarbij er tevens kan worden gesproken van beperkingen op sociaal-emotioneel gebied, ADHD, een lichte stoornis in het gebruik van cannabis en een scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij antisociale trekken in zijn persoonlijkheid naar voren komen. Ondanks dat mag worden aangenomen dat hij besef heeft gehad van het wederrechtelijke van zijn gedrag ten tijde van het plegen van het feit, zal hij in verminderde mate in staat zijn geweest naar dit inzicht en besef te handelen.
Bij passende hulpverlening is de kans op recidive als matig ingeschat maar wanneer de externe steun en structuur wegvallen is het risico op herhaling groot. Verdachte heeft hulp nodig bij praktische zaken, zoals voor dagbesteding (werk, opleiding), financiën, wonen (begeleid wonen) en zijn sociale netwerk. Als er voldoende stabiliteit en rust in zijn dagelijks leven is bereikt, dient er ook meer aandacht te zijn voor het uitbreiden en versterken van zijn copingvaardigheden, alsmede zijn emotie-, agressie- en impulsregulatie.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank verder het reclasseringsadvies van 25 mei 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, in aanmerking genomen.
De reclassering acht een verplicht reclasseringscontact bij de volwassen reclassering in dit geval passend, omdat deze meer een appel op verdachte zal doen met betrekking tot het omgaan met structuur en kaders. Het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod met het slachtoffer, een locatiegebod met Elektronische Controle en het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling of het volgen van een training Cognitieve Vaardigheden (plus) of een andere gedragsinterventie.
De rechtbank onderschrijft de hiervoor weergegeven adviezen en conclusies van de deskundigen en maakt deze tot de hare. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
Toepasselijk sanctiestelsel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het strafrecht voor minderjarigen zal toepassen en ook de raadsvrouw heeft toepassing van het minderjarigenstrafrecht bepleit.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit 19 jaar oud en dus meerderjarig.
Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht is het uitgangspunt, tenzij de rechtbank op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht aanleiding ziet de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan hiertoe beslissen op grond van de persoon(lijkheid) van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De deskundige en de reclassering achten, na uitvoerig onderzoek, indicaties aanwezig voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Gesteld wordt onder meer dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking in de vorm van zwakbegaafdheid. Tevens kan er gesproken worden van onder meer beperkingen op sociaal-emotioneel gebied en een scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Gebleken is dat verdachte onvoldoende in staat is om zichzelf staande te houden. Verdachte heeft hulp nodig waarbij aandacht moet zijn voor het uitbreiden en versterken van zijn copingvaardigheden.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het advies van de deskundige en de reclassering met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel en zal daarom recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin wordt voor jeugdigen als uitgangspunt voor een dergelijk feit een werkstraf vanaf 60 uur, dan wel een overeenkomstige jeugddetentie genoemd. Rekening houdend met de bedreiging met een wapen en de voorbereidingen die door verdachte zijn getroffen, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie in dit geval passend is. Gezien de persoon van de verdachte en de inhoud van de rapportages is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat van de gevorderde jeugddetentie een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, zijn daarbij passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank het locatiegebod met elektronisch toezicht voor de duur van maximaal zes maanden opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Daarnaast acht de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.