ECLI:NL:RBNHO:2020:4559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
15/054216-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met een gewicht van 12.953,4 gram

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 1 maart 2020 op Schiphol ongeveer 12.953,4 gram cocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, geboren in 1994 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. T. den Haan. De officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte slechts een werktuig was van een criminele organisatie en dat haar handelingen minimaal waren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zelf het initiatief had genomen om contact te leggen met de drugsorganisatie en op de hoogte was van de invoer van de verdovende middelen. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en kwalificeerde dit als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de verspreiding van harddrugs gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar zag geen aanleiding om van de richtlijnen af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.054216.20
Uitspraakdatum: 11 juni 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.J.A. Colijn, en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 1 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 12.953,4 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
De handelingen die door verdachte in het kader van het drugstransport zijn verricht bestonden slechts uit het beschikbaar stellen van haar personalia en het maken van de reis vanuit Zanderij naar Schiphol. De andere (noodzakelijke) handelingen, zoals het plannen van de reis, het boeken van het ticket, het regelen van de verdovende middelen, het verpakken van de verdovende middelen in de koffer, het inchecken van de koffer en wellicht ook het afhalen van de koffer zijn door andere personen uitgevoerd en geregeld. Verdachte is gebruikt als een werktuig van de criminele organisatie en ze is slechts behulpzaam geweest bij het tot stand brengen van de smokkel van deze partij verdovende middelen. Haar handelingen in het kader van de totstandkoming van het drugstransport zijn minimaal geweest. De juridische kwalificatie voor het verrichten van dergelijke handelingen is medeplichtigheid en dat is niet ten laste gelegd. De conclusie die dan getrokken moet worden, is dat deze tenlastelegging niet bewezen kan worden. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
3.3.
Bewijsoverweging
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman van verdachte en overweegt het volgende. Verdachte heeft zelf het initiatief genomen om de drugsorganisatie te benaderen voor werk. De koffers met verdovende middelen zijn onder haar naam ingecheckt. Verdachte heeft ervoor gekozen om op kosten van de organisatie de reis vanuit Suriname naar Schiphol te maken en zij was op de hoogte van het feit dat zij verdovende middelen vervoerde. Gelet hierop zijn het aandeel en de rol van verdachte bij de invoer van deze partij cocaïne van zodanige aard, dat zij als pleger van het feit moet worden aangemerkt.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 1 maart 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 12.953,4 gram cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1
Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. In opdracht van de drugsorganisatie heeft zij eerder een drugstransport verricht. In het kader daarvan is verdachte destijds aangehouden, veroordeeld en heeft zij vervolgens een gevangenisstraf uitgezeten. De organisatie geloofde echter niet dat de verdovende middelen in beslag waren genomen en het vermoeden bestond dat zij zelf de drugs had meegenomen en zich vervolgens had verstopt voor de organisatie. Omdat zij de opbrengst van de cocaïne moest terugbetalen, hebben ze haar gedwongen opnieuw drugs naar Nederland te transporteren. Zij is door de organisatie naar een appartement gebracht en is daar vervolgens met een wapen bedreigd. Als ze niet mee zou werken, zouden haar familieleden hieronder lijden. Haar ouders zouden worden vermoord en ze zou haar moeder nooit meer zien. Ook zijn haar paspoort en haar telefoon afgepakt. De druk was zodanig dat ze vreesde voor het leven van haar moeder en haar familie en ze kon niet anders dan meewerken aan het drugstransport.
5.2
Standpunt van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waar tegen zij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. De rechtbank overweegt in dit verband dat de gestelde bedreigingen onvoldoende aannemelijk zijn geworden. De hierna te noemen verklaringen van verdachte lopen op onderdelen uiteen en zijn op essentiële punten zelfs onderling tegenstrijdig.
Verklaringen verdachte
Op het moment dat verdachte werd aangehouden en dat de koffer met cocaïne werd ontdekt, heeft zij in eerste instantie ontkend dat het haar koffer was. Vervolgens bood verdachte aan om behulpzaam te zijn bij het opsporen van haar afhaler(s). Tijdens haar verhoor in het kader van de inverzekeringstelling, heeft zij niet gesproken over het feit dat ze gedwongen is om dit transport te verrichten. Tijdens haar verhoren bij de Koninklijke Marechaussee, de rechter-commissaris en de raadkamer heeft zij vervolgens verteld dat ze gedwongen zou zijn.
Zwarte telefoon van het merk Blu
Over de bij verdachte aangetroffen zwarte telefoon van het merk Blu, heeft verdachte tijdens haar verhoor bij de Koninklijke marechaussee in eerste instantie verklaard dat ze deze ongeveer een week voor vertrek vanuit Zanderij van de organisatie heeft gekregen. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat ze deze telefoon tijdens haar vorige drugstransport van de organisatie had gekregen en dat zij deze na teruggave al een jaar bij zich had en daarvan gebruik heeft gemaakt.
Initiatief contact criminele organisatie
Het initiatief om contact te leggen met de criminele organisatie, is genomen door verdachte.
Zij heeft verklaard dat zij zelf contact heeft opgenomen met de organisatie voor werk. Weliswaar heeft zij verklaard daarmee werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het delven van goud bedoeld te hebben, zij wist echter dat deze organisatie zich bezig hield met het vervoeren van drugs. Zij wist bovendien dat zij door hen werd gezocht. Gelet hierop was verdachte op de hoogte welke werkzaamheden voor deze organisatie van haar zouden kunnen worden verwacht. Voorts is vastgesteld dat verdachte, conform haar justitiële documentatie, twee keer eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Screenshots van gesprekken over drugs
Uit de in haar telefoon opgeslagen foto’s van chatgesprekken tussen haar nichtje en [naam] , blijkt dat er gesproken wordt over het vervoeren van drugs, het voorbereiden van “modellen”, het vervoeren van drugs in de buik, het vermijden van controles en over het gegarandeerd “met monie” (de rechtbank begrijpt: geld) thuiskomen. Tijdens het verhoor bij de Koninklijke Marechaussee heeft verdachte daarover verklaard dat zij eerder van plan was om via een kennis van haar nichtje een drugstransport te doen. De screenshots zouden twee of drie maanden geleden op haar telefoon terecht zijn gekomen en uiteindelijk heeft ze besloten om van het drugstransport af te zien. Vastgesteld is echter dat deze screenshots op 12 februari 2020, dus ruim twee weken voor haar vertrek, naar haar zijn verzonden. Ter zitting heeft verdachte daarover verklaard dat haar verklaring bij de Koninklijke Marechaussee niet klopt. Haar nichtje had deze screenshots verstuurd om aan haar te laten zien dat ze met anderen in gesprek was en om aan haar te vragen hoe zij dit zag. Het was geen voorstel om opnieuw drugs te smokkelen. De rechtbank acht de ter zitting afgelegde verklaring, gelet op de eerder tegenover de Koninklijke Marechaussee afgelegde verklaring en de inhoud van het chatgesprek, ongeloofwaardig.
Beloning
Verdachte heeft verklaard dat zij door middel van deze smokkel de criminele organisatie terug moest betalen voor de drugs die tijdens het vorige transport verloren zijn gegaan. Dit strookt niet met het feit dat bij verdachte tijdens haar aanhouding een geldbedrag van
€ 2.000,- is aangetroffen, waarover zij heeft verklaard dat zij dit geld van de organisatie heeft gekregen en mocht houden om tijdens de reis te gebruiken.
Bedreigingen
Verdachte heeft verklaard voor haar vertrek niemand in haar omgeving iets te hebben verteld over de vermeende bedreigingen. Voorts heeft ze er niet voor gekozen om zich in Suriname dan wel in Nederland direct te melden bij de politie. Zij heeft alleen aan haar vriend verteld dat zij zou gaan reizen.
Op 12 februari 2020 zijn echter de eerder genoemde screenshots van de chatgesprekken tussen haar nichtje en [naam] over drugstransporten op haar telefoon terecht gekomen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat haar nichtje op de hoogte was van de plannen van verdachte om een drugstransport te verrichten.
Naar het oordeel van de rechtbank doen deze wisselende verklaringen van de verdachte op belangrijke onderdelen ernstig twijfelen aan de aannemelijkheid van de gestelde bedreigingen. Daar komt bij dat de verdachte nauwelijks concrete details vermeldt over zowel de momenten waarop deze bedreigingen zouden zijn geuit als de omstandigheden waaronder dat zou zijn gebeurd. Dat zij tijdens haar eerste verhoor niet gehoord is met een tolk Sranan, maakt dat niet anders. Tot slot is van belang dat voor de gestelde bedreigingen geen enkel aanknopingspunt kan worden gevonden in het dossier. Gelet hierop en ook in aanmerking genomen dat verdachte naar eigen zeggen, ondanks de gestelde dwang, een financiële beloning heeft gekregen, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zodanig onder druk is gezet dat zij redelijkerwijs aan die bedreigingen geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis van vijf jaren niet overeenkomstig de geldende richtlijnen is en heeft verzocht verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa ongeveer 12.953,4 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – enkel een vrijheidsbenemende straf als sanctie in aanmerking komt. Bij de hoogte van de op te leggen straf neemt de rechtbank het gewicht van de ingevoerde hoeveelheid cocaïne als uitgangspunt. In beginsel dient voor de invoer van ruim twaalf kilo cocaïne in Nederland een langdurige gevangenisstraf te worden opgelegd. Blijkens de oriëntatiepunten zoals deze voor zaken als de onderhavige zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), is bij een hoeveelheid van 10.000 – 20.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 – 60 maanden geïndiceerd
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van de Franse autoriteiten, gedateerd 4 maart 2020, waaruit blijkt dat zij twee maal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank ziet in het voorgaande en de ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten af te wijken. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte werkzaam zou zijn en dus deel uit zou maken van de criminele organisatie waarvoor zij de drugs heeft vervoerd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2, 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIER (4) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mrs. C.A.M. van der Heijden en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2020.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2020 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Het klopt dat ik ongeveer 12.953,4 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heb gebracht.
Een proces-verbaal van aanhouding (pagina 7 tot en met 11). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van [verbalisanten] dan wel een (of meer) van hen:
Op 1 maart 2020, om of omstreeks 00:02 uur bevonden wij, verbalisanten, ons op de Luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. Op dag en datum voornoemd omstreeks 23:30 uur, zag ik, [verbalisant] , een voor mij onbekende vrouw de “groene” douane uitgang, gelegen in aankomsthal 3, naderen.
Ik zag dat de vrouw enkel een handtas met zich meevoerde en heb haar gevraagd mij te volgen voor controle. (…)
Wij, [verbalisanten] , zagen dat een van de koffers welke waren meegenomen door voornoemde douane collegae, dezelfde kleur, materiaal en kenmerken had als de koffer welke eerder door ons was gecontroleerd en aan [verdachte] toebehoorde. Ik, [verbalisant] , heb de koffer gepakt en zag dat er aan de koffer een label was bevestigd met de volgende kenmerken:
NME: [verdachte] , PNR7453L0 02/31, lp/KH, A69E20, 29 feb PBM
Na opening van de koffer zagen wij, verbalisanten, dat er dekens in de koffer aanwezig waren. Na het verwijderen van deze dekens zagen wij, verbalisanten, 3 grote pakketten welke in plastic waren verpakt. Ik, [verbalisant] , heb met mijn fretboortje een opening in 1 van de pakketten gemaakt. Bij het terugtrekken zag ik dat er een witte substantie aan bleef kleven welke mij qua kleur en samenstelling deed denken aan cocaïne.
Ik, [verbalisant] , heb de aangetroffen substantie getest met een van rijkswege verstrekte test-set, de MMC cocaïnetest. De uitslag gaf een positieve kleurreactie zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat, een middel genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
Een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (pagina 57 tot en met 61). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen en/of verrichtingen van [verbalisanten] dan wel een (of meer) van hen:
Op zondag 1 maart 2020 werd er door personeel van de douane een bagagestuk, te weten een hardschalige grijskleurige koffer bij [verdachte] aangetroffen. In deze koffer is een onbekende hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. (…)
Naast bovengenoemde items troffen wij, verbalisanten, drie (3) pakketten aan met hierin inhoudende vermoedelijk verdovende middelen. Wij verbalisanten, hebben deze als zijnde A tot en met C gecategoriseerd.
PAKKET A
Wij, verbalisanten, hebben pakket A nader onderzocht. Ik, [verbalisant] , heb het pakket gewogen. Hierbij zag ik, verbalisant, een gewicht van 4825,5 gram bruto staan. (…)
PAKKET B
Wij, verbalisanten, hebben pakket B nader onderzocht. Ik, [verbalisant] , heb het pakket gewogen. Hierbij zag ik, verbalisant, een gewicht van 4245,0 gram bruto staan. (…)
PAKKET C
Wij, verbalisanten, hebben pakket C nader onderzocht. Ik, [verbalisant] , heb het pakket gewogen. Hierbij zag ik, verbalisant, een gewicht van 4837,5 gram bruto staan.(…)
Totaal gewicht van de aangetroffen vermoedelijke cocaïne: 12.953,4 gram netto.
Bij de door mij gebruikte MMC-cocaïne testsets, waarmede ik de stof testte op de aanwezigheid van cocaïne, trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden, dat de geteste stof vermoedelijk cocaïne betrof, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
MONSTERNEMING
Vervolgens nam ik, [verbalisant] , -3- representatieve monsters van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol te Badhoevedorp zijn voornoemde monsters vastgelegd door middel van sporen identificatienummers (SIN):
SIN A: AAMG3742NL;
SIN B: AAMG3743NL;
SIN C: AAMG3744NL.
Een schriftelijke bescheid (los opgenomen in het dossier) , inhoudende een verslag van een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 4 maart 2020 met laboratoriumnummer 2843 X 20.
Dit geschrift houdt onder meer in:
Op 02-03-2020 ontving ik, ondergetekende, [deskundige] , onderzoeksmedewerker bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam van het district Koninklijke
Marechaussee Luchtvaart Schiphol, Een verzegelde plastic zak met daarin:
AAMG3742NL) een plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAMG3743NL) een plastic zakje met wit, korrelig materiaal
AAMG3744NL) een plastic zakje met wit, korrelig materiaal
ONDERZOEK:
Het materiaal werd onderzocht met behulp van micro chemische reacties (DRUGSKLEUR, Q*) en met behulp van gaschromatografie met massa selectieve detectie (GCMSDRUGS1, Q*). Hierbij werd vastgesteld dat het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers cocaïne bevatte.
CONCLUSIE:
Het materiaal van alle bovenvermelde SIN-nummers bevat cocaïne.