ECLI:NL:RBNHO:2020:4543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1424
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Groenenberg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een Ziektewetuitkering die per 11 januari 2019 door verweerder was beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 september 2019 is eiseres verschenen, maar verweerder was niet vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie in te dienen. Eiseres heeft medische informatie overgelegd die haar klachten aan de handen onderbouwt, maar verweerder heeft gesteld dat deze klachten niet hebben geleid tot aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres hebben onderkend, maar dat er geen objectieve medische gegevens zijn die een wijziging van de FML rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de FML de beperkingen van eiseres correct weergeeft en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor eiseres. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 11 januari 2019 beëindigd.
Bij besluit van 7 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft bij brieven van 23 oktober 2019 gereageerd op het aanvullend beroepschrift van 24 september 2019, met bijlagen. Eiseres heeft bij brief van 30 december 2019 daarop gereageerd. Verweerder heeft ten slotte daarop gereageerd bij brief van 29 januari 2020.
Partijen is gelegenheid geboden om aan te geven of zij een nadere zitting wensten. Daarop hebben partijen niet te kennen gegeven nog een zitting te wensen. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiseres was oorspronkelijk werkzaam als algemeen horecamedewerker, gedurende 20,82 uur per week. Op 1 december 2015 is zij met medische klachten daarvan uitgevallen. Tot 2 september 2017 ontving zij een uitkering op grond van de ZW. Aansluitend heeft eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Zij heeft zich per 11 december 2017 opnieuw ziek gemeld. Verweerder heeft eiseres een ZW-uitkering toegekend.
1.2
Eiseres is door de verzekeringsarts op 28 november 2018 op het spreekuur gezien in het kader van de zogeheten eerstejaars ZW-beoordeling. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 65% berekend.
1.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien bij de hoorzitting van 25 februari 2019. In de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2019 staat de conclusie vermeld dat geen aanleiding bestaat de FML te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is evenmin afgeweken van de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat de klachten aan haar handen zijn toegenomen. Daartoe stelt zij dat dit blijkt uit een schrijven van de huisarts dat zij tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft overgelegd. Dit is volgens eiseres niet op (kenbare) wijze bij de besluitvorming betrokken. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt bij aanvullend beroepschrift van 24 september 2019 informatie van de huisarts en revalidatiearts in het geding gebracht. Bij brief van 30 december 2019 heeft eiseres daaraan toegevoegd dat ten onrechte niet is ingegaan op het feit dat de arts van eiseres aangeeft dat eiseres als gevolg van haar medische klachten niet meer kan functioneren en ook is niet is ingegaan op de klachten van het fibromyalgie pijnsyndroom.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld staat dat eiseres een huisartsjournaal heeft overgelegd. Verder worden de klachten aan de handen ook expliciet in de rapportage van 25 februari 2019 vermeld. De klachten zijn volgens verweerder in de heroverweging betrokken maar hebben niet geleid tot aanpassing van de FML. Wat de huisarts schrijft over de klachten aan de handen komt volgens verweerder ook overeen met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts in de rapportage van 28 november 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, na de schorsing van het onderzoek ter zitting gereageerd op de in geding gebrachte medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover allereerst opgemerkt dat de informatie met betrekking tot de klachten aan de handen van na de datum in geding is. Verder heeft hij er onder meer op gewezen dat er bij onderzoek door de revalidatiearts geen afwijkingen aan de handen zijn beschreven. Ook is opgemerkt dat de door de revalidatiearts vermelde fibromyalgie en pijnklachten al jaren bekend zijn en in de oordeelsvorming zijn betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de nader ingebrachte medische informatie daarom geen reden gezien voor aanpassing van de FML.
4.1
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder de juiste beperkingen heeft aangenomen waar het gaat om het gebruik van de handen. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts komt naar voren dat bij het lichamelijk onderzoek geconstateerd is dat de PIP-gewrichten van beide handen wat verdikt lijken te zijn. Anamnestisch is sprake van stijfheid en pijn, maar de verzekeringsarts neemt nog wel goede beweeglijkheid van de handen waar. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat mogelijk sprake is van artrose in beginnend stadium.
In de rapportage van 25 februari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat de klachten aan de handen reeds bekend waren uit het verleden. Dat eiseres klachten aan haar handen ervaart, is wel door de verzekeringsartsen onderkend, maar dat is geen reden geweest om in verband daarmee beperkingen aan te nemen. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij niet is ingegaan op klachten die wel zijn vermeld, is niet gebleken. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en overweegt daartoe als volgt. In de door eiseres in het geding gebrachte stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat sprake is van objectiveerbare afwijkingen aan haar handen. De omstandigheid dat de huisarts en revalidatiearts beschrijven dat eiseres pijnklachten heeft, is onvoldoende voor de conclusie dat beperkingen aangenomen moeten worden, nu daarvoor vereist is dat de klachten geobjectiveerd kunnen worden. Medische informatie waaruit objectivering van de klachten aan de handen blijkt, ontbreekt. De beroepsgrond van eiseres treft daarom geen doel.
4.2
Uit het voorgaande volgt dat de FML de beperkingen van eiseres juist weergeeft. De belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies blijft binnen de grenzen van de vastgestelde FML, zodat deze functies in medisch opzicht geschikt zijn voor eiseres. Het bestreden besluit berust dan ook op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 24 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.