ECLI:NL:RBNHO:2020:4528

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2155
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag leerlingenvervoer op basis van afstandseisen en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder die een aanvraag voor leerlingenvervoer voor haar zoon had ingediend, en het college van burgemeester en wethouders van Velsen, dat deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was afgewezen op basis van de Verordening Leerlingenvervoer Velsen 2014, die stelt dat een afstand van meer dan zes kilometer tussen de woning en de school vereist is voor bekostiging van leerlingenvervoer. In dit geval was de afstand slechts 2,7 kilometer, waardoor eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor bekostiging.

Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden, omdat zij fysiek en financieel niet in staat was om haar zoon naar school te brengen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat haar zoon door een handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kon maken. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat voldaan werd aan de voorwaarden voor bekostiging, en dat de enkele vermelding dat haar zoon in een zorgklas zat, niet voldoende was.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de afstandseisen en niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P.A. Niemeyer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen, verweerder

(gemachtigde: N.L. de Bruijn).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een kilometervergoeding inzake het dagelijks vervoer van haar zoon van huis naar school en weer terug op grond van de Verordening Leerlingenvervoer Velsen 2014 (de Verordening) afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van de dochter van eiseres en gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak op 12 november 2019 heropend en eiseres in de gelegenheid gesteld om bijlages, die ter zitting zijn genoemd en die zich niet in het dossier van verweerder en de rechtbank bevonden, toe te sturen. Verweerder is verzocht om op deze stukken te reageren.
Eiseres heeft op 16 december 2019 de ontbrekende bijlages toegezonden. Verweerder heeft hierop bij brief van 13 januari 2020 gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten en de uitspraakdatum is bepaald op heden.

Overwegingen

1.1.
De zoon van eiseres, [zoon] , is geboren op [geboortedatum] en volgt onderwijs op een zorgschool. Hij zit in een zorgklas met kinderen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking.
1.2.
Eiseres heeft op 9 oktober 2018 een aanvraag voor bekostiging van leerlingenvervoer ingediend voor haar zoon. Bij de aanvraag is vermeld dat hij te jong is om zelf met de fiets of met het openbaar vervoer naar school te gaan. Eiseres wenst hem zelf te vervoeren.
1.3.
Verweerder heeft eiseres bij brief van 15 november 2018 verzocht om medische stukken waaruit volgt dat eiseres niet in staat is om haar zoon naar school te brengen.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit afgewezen. Daarbij is vermeld dat de afstand tussen de woning en de school minstens 6 kilometer moet zijn om voor leerlingenvervoer in aanmerking te komen. In het geval van eiseres is de afstand 2,7 kilometer. Verder is vermeld dat geen bijzondere omstandigheden zijn geconstateerd die een afwijking hierop noodzakelijk maken. Eiseres is gewezen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand als zij financiële problemen ondervindt met de kosten van het vervoer vanwege een langdurig laag inkomen.
1.5.
In de brief van 29 november 2018 aan verweerder heeft gemachtigde van eiseres onder meer een eigen opsomming van eiseres van haar medische klachten gegeven. Hierbij is verwezen naar fragmenten uit haar medisch dossier, waarvan is vermeld dat deze als bijlage zijn toegevoegd. Volgens eiseres is het duidelijk dat er bijzondere omstandigheden zijn om in aanmerking te komen voor leerlingenvervoer of een financiële vergoeding, ondanks het afstandscriterium.
1.6.
Verweerder heeft bij brief van 6 december 2018 eiseres laten weten dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire besluit en daarnaar verwezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt.
1. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering. Op grond van de afstand tussen de woning van eiseres en de school van haar zoon komt eiseres niet in aanmerking voor bekostiging van leerlingenvervoer. Verder is vermeld dat geen gegevens of medische verklaringen zijn overgelegd waaruit aannemelijk wordt dat de zoon van eiseres door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke handicap of ernstige gedragsstoornis niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken. Bekostiging om die reden is dan ook niet aan de orde. Over het beroep op de hardheidsclausule merkt verweerder op dat de begeleiding van het kind naar school primair een taak van de ouders is. Eiseres heeft met de brief van 29 november 2018 volgens verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanwege gezondheidsredenen niet in staat is om haar zoon naar school te begeleiden. Dat er vanuit haar sociale netwerk geen begeleiding mogelijk is en eiseres niet over de financiële middelen beschikt om haar zoon naar school te begeleiden of een begeleider te regelen is volgens verweerder niet aan te merken als een bijzonder geval. Verweerder merkt aanvullend op dat er geen signalen zijn ontvangen dat de zoon van eiseres niet naar school gaat. Verweerder concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder de situatie van eiseres en haar zoon onvoldoende heeft onderzocht. Eiseres heeft aangevoerd dat zij fysiek en financieel niet in staat is om zelf haar zoon naar school te brengen. Volgens haar is sprake van bijzondere omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Anders dan verweerder stelt, heeft zij wel medische informatie over zichzelf overgelegd. Deze stukken heeft zijn in bezwaar als bijlage gevoegd bij haar brief van 29 november 2018. Eiseres heeft - daartoe na de zitting in beroep de gelegenheid gegeven - (opnieuw) de (medische) bijlages overgelegd.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder nooit heeft gevraagd naar de medische situatie van de zoon van eiseres. Eiseres heeft gewezen op de zorgplicht van verweerder naar haar burgers in het perspectief van de wettelijke leerplicht, wanneer iemand niet in staat is aan de leerplicht te voldoen.
4. Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Eiseres is hierin volgens verweerder niet geslaagd. Uit het enkele feit dat haar zoon in een zorgklas zit volgt nog niet dat hij niet zelfstandig van het openbaar vervoer of een fiets gebruik kan maken. Uit de door eiseres overgelegde stukken volgt voorts enkel dat eiseres bekend is met een aantal aandoeningen en klachten, waarvoor zij onder behandeling staat en medicatie slikt. Hieruit volgt niet dat eiseres niet in staat is om haar zoon naar en van school te begeleiden. Voor toepassing van de hardheidsclausule ziet verweerder dan ook geen aanleiding.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvraag van eiseres voor vergoeding voor het dagelijks vervoer van haar zoon van huis naar school en weer terug op goede gronden heeft afgewezen.
6. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat op grond van artikel 10 van de Verordening aan de ouders van een leerling bekostiging wordt verstrekt op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. Verder is van belang dat op grond van artikel 11 van de Verordening bekostiging wordt verstrekt op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider indien a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 10 en ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, of b. de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap of ernstige gedragsstoornis niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de afstand tussen de woning van eiseres en de school waar haar zoon naartoe gaat minder dan 6 kilometer bedraagt. Daarmee wordt niet voldaan aan de in artikel 10 van de Verordening opgenomen voorwaarde om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening. Hieruit volgt dat evenmin voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 11, aanhef en onder a, van de Verordening, nu voor toepassing van dit artikel aanspraak moet bestaan op bekostiging zoals bedoeld in artikel 10 van de Verordening. Anders dan eiseres voor ogen heeft is het aan haar, als aanvrager, om aan te tonen dat voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 11, aanhef en onder b, van de Verordening. Hierin is eiseres niet geslaagd. De enkele vermelding dat haar zoon in een zorgklas zit, is daartoe onvoldoende. Niet onderbouwd is dat hij door een structurele lichamelijk, verstandelijke of zintuigelijke handicap of ernstige gedragsstoornis niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken. De stelling dat hij gelet op zijn leeftijd (nog) niet zelfstandig kan reizen, kan daaraan niet afdoen.
8. Voor de beoordeling van het beroep van eiseres op de hardheidsclausule geldt als uitgangspunt dat op grond van artikel 23 van de Verordening in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan worden afgeweken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
9. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan verweerder aan artikel 23 van de Verordening toepassing geven, maar is daartoe niet zonder meer verplicht. De weigering van verweerder de in artikel 23 van de Verordening opgenomen bevoegdheid toe te passen, dient terughoudend te worden getoetst.
10. Op grond van vaste jurisprudentie(bijvoorbeeld de uitspraak van 6 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK8359) behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders. De omstandigheid dat naar eigen zeggen van eiseres een sociaal netwerk ontbreekt om haar zoon naar school te begeleiden en dat het haar aan financiën ontbreekt, biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. Zoals ook verweerder betoogt, onderscheidt deze situatie zich niet in betekenende mate van de problemen die vele andere gezinnen op dit punt ondervinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de school op 2,7 kilometer afstand van de woning van eiseres is gelegen. Voor zover eiseres stelt dat als gevolg van de besluitvorming haar zoon noodgedwongen in strijd met de wettelijke leerplicht thuis zit of zal komen te zitten en zij vreest voor achterstanden, is van belang dat de bepalingen van de Verordening niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van de ouder voor het schoolbezoek van de leerling. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek bij de ouder ligt en niet afhankelijk gemaakt kan worden van de vergoeding van kosten van leerlingenvervoer. Deze omstandigheid kan niet leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. De stelling dat de gezondheid van eiseres het voor haar onmogelijk maakt om haar zoon naar school te brengen, heeft verweerder niet tot een andersluidende conclusie hoeven brengen. Hoewel uit de door eiseres overgelegde medische gegevens volgt dat zij met de nodige gezondheidsproblemen kampt, volgt hieruit niet in het bijzonder dat eiseres als gevolg hiervan niet in staat is om haar zoon naar school te brengen en weer op te halen. Evenmin volgt daaruit aanleiding voor verweerder om nader deskundig advies te vragen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding hoeven zien voor het toepassen van de hardheidsclausule.
11. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat op grond van de Verordening eiseres geen aanspraak heeft op bekostiging van het leerlingenvervoer van haar zoon. De aanvraag van eiseres is dan ook terecht afgewezen. Het bestreden besluit kan standhouden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, worden al deze uitspraken, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.