ECLI:NL:RBNHO:2020:4463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2765
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor tijdelijke maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

Op 18 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had op 16 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een tijdelijke maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp. Tijdens de zitting op 11 juni 2020, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, heeft verzoekster zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 17 juli 2019 een Wmo-voorziening heeft aangevraagd en dat er op 28 mei 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdelijk 4 uur per week huishoudelijke hulp toegekend, maar verzoekster verzocht om een ruimere voorziening van 10 uur en 15 minuten per week, omdat zij ernstige medische klachten heeft die haar belemmeren in het huishouden. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie van verzoekster wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordeling in augustus 2019.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor een ruimere voorziening dan de tijdelijke maatwerkvoorziening die reeds is verstrekt. De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, in aanwezigheid van griffier mr. J.H. Bosveld. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2765
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: E. Kuipers).

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 16 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag om haar een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting met gebruikmaking van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen plaatsgevonden. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster heeft zich op 17 juli 2019 gemeld bij verweerder voor een Wmo-voorziening. Op 23 augustus 2019 heeft naar aanleiding van deze melding een huisbezoek plaatsgehad. Verweerder heeft vervolgens medisch advies gevraagd aan Argonaut.
3. Op 6 februari 2020 heeft (gemachtigde van) verzoekster een aanvraag bij verweerder ingediend. Op 13 februari 2020 heeft verweerder hierop afwijzend beslist. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen scootmobiel kan worden verstrekt, nu de (medische) noodzaak niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder heeft verzoekster gebruik gemaakt van haar blokkeringsrecht.
4. Bij brief van 8 april 2020 heeft (gemachtigde van) verzoekster bezwaar gemaakt en in dezelfde brief om verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening verzocht. Op 22 april 2020 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld.
5. Verweerder heeft geen besluit genomen naar aanleiding van het verzoek om een tijdelijke maatwerkvoorziening. Met partijen gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de spoedaanvraag, de ingebrekestelling na een redelijk te noemen termijn van twee weken is verzonden en verweerder ook binnen twee weken daarna geen besluit heeft genomen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vooralsnog vanuit dat het beroep ontvankelijk is, zodat sprake is van de vereiste connexiteit tussen het verzoek en de beroepsprocedure. Voorts neemt de voorzieningenrechter aan dat sprake is van voldoende spoedeisend belang.
6. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster op 28 mei 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden en geconcludeerd is dat er nader onderzoek dient plaats te vinden. In afwachting van de resultaten daarvan heeft verweerder tijdelijk 4 uur per week huishoudelijke hulp toegekend. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter evenwel verzocht een voorlopige voorziening te treffen bestaande uit het tijdelijk toekennen van prikkelarme hulp in het huishouden, bestaande uit 10 uur en 15 minuten per week. Verzoekster heeft daarbij – kort samengevat - aangevoerd dat zij verscheidene ernstige medische klachten heeft waardoor zij niet of nauwelijks in staat is haar woning te verlaten en weer te bereiken; de trappen vormen een groot probleem. Verder is zij nauwelijks in staat boodschappen te doen en is zij niet in staat haar huishouden te bestieren. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft verzoekster een verklaring van R. Kamerling (arts) in het geding gebracht.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1
In het verslag van het gesprek op 23 augustus 2019 wordt beschreven dat verzoekster het grootste deel van de dag liggend doorbrengt. Ze loopt eens per week naar de Dekamarkt om fruit te kopen en fietst eens per drie weken naar de oogsttuin in [plaats] . Ze bestelt veel boodschappen online bij reformwinkels. Ze kookt 2 keer per week een gezonde maaltijd, waar ze meerdere dagen van eet. Huishoudelijke taken doet ze beperkt. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verzoekster, zij het met moeite, destijds in staat was haar huishouden te verzorgen, inclusief het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden.
7.2
Op basis van de voorhanden zijnde gegevens kan niet worden geconcludeerd dat de situatie van verzoekster nu zodanig wezenlijk is gewijzigd ten opzichte van de situatie in augustus 2019 dat op grond daarvan zou moeten worden geoordeeld dat op dit moment met de inmiddels verstrekte tijdelijke maatwerkvoorziening niet in toereikende mate aan de aanvraag van verzoekster is tegemoetgekomen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat zij de nadere besluitvorming van verweerder niet zou kunnen afwachten. Voor een ruimere voorziening als waarvoor zij thans in aanmerking komt, ziet de voorzieningenrechter dan ook vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten.
7.3
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen wordt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 18 juni 2020 gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.