ECLI:NL:RBNHO:2020:4421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
HAA 20/1618
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had op 23 maart 2020 een tweede bezwaarschrift ingediend tegen een beslissing op bezwaar van verweerder van 11 maart 2020. Deze brief werd door verweerder aangemerkt als beroepschrift en ter verdere behandeling aan de rechtbank doorgezonden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 48,-. De griffier heeft eiser op 1 april 2020 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen, maar eiser heeft niet gereageerd. Een tweede aanmaning op 30 april 2020 werd onbestelbaar geretourneerd, waarna de griffier de brief alsnog per gewone post heeft verzonden.

Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen reden is om aan te nemen dat het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 23 maart 2020 tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 11 maart 2020 een tweede bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Verweerder heeft deze brief aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 23 maart 2020 op
grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan
deze Rechtbank doorgezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 48,-. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 1 april 2020 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 30 april 2020 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Deze brief is aan de rechtbank onbestelbaar geretourneerd met de mededeling dat de brief niet is afgehaald. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb heeft de griffier deze brief na controle aan de hand van de basisregistratie personen aan eiser ter kennisname per gewone post toegezonden. Eiser heeft niet gereageerd.
4. Eiser heeft het griffierecht niet op tijd betaald. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.