ECLI:NL:RBNHO:2020:438

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
HAA 20/146
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake ontheffing Wet natuurbescherming voor nieuwbouw ziekenhuis

Op 23 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Red de Hout en de gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Het verzoekster, Stichting Red de Hout, heeft bezwaar gemaakt tegen een ontheffing die is verleend aan de Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep voor het verstoren van vleermuizen in het kader van de nieuwbouw van het Noordwest ziekenhuis in Alkmaar. De ontheffing is verleend op basis van artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming, omdat de nieuwbouw wordt gezien als een dringende reden van groot openbaar belang. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening om het besluit te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat de ontheffing in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter oordeelde dat zowel verzoekster als het college van burgemeester en wethouders belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ontheffing noodzakelijk is voor de nieuwbouw en dat er geen alternatieve oplossingen zijn die de verstoring van de vleermuizen kunnen voorkomen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen niet in gevaar komt door de kap van de bomen, mits mitigerende maatregelen worden genomen. De uitspraak concludeert dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat het verzoek wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/146
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting Red de Hout, te Alkmaar, verzoekster
gemachtigde: mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,
en
gedeputeerde Staten van Noord-Holland,
verweerder.

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:


Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep,
gemachtigde: mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar
gemachtigde: mr. M. de Buck, advocaat te Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep (de Ziekenhuisgroep) op haar aanvraag een ontheffing verleend als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) van de verbodsbepalingen 3.5, tweede lid, Wnb voor zover het betreft het opzettelijk verstoren van exemplaren van de rosse vleermuis, de ruige dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis en de watervleermuis. Tevens is ontheffing verleend van het verbod in artikel 3.5, vierde lid Wnb voor zover het betreft het beschadigen van verblijf- of rustplaatsen van exemplaren van de rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootvleermuis en de watervleermuis. Aan de ontheffing zijn algemene en specifieke voorschriften verbonden.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij verzoekschrift ingekomen op 14 januari 2020 verzocht dat besluit bij voorlopige voorziening te schorsen tot op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 januari 2020 ter zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [naam 1] , secretaris in het bestuur, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] , in dienst van de onder verweerder ressorterende Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Namens de Ziekenhuisgroep is verschenen [naam 4] (omgevingsmanager in dienst van de Ziekenhuisgroep), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens het college van burgemeester en wethouders (het college) is verschenen [naam 5] (plantoetser in dienst van de gemeente Alkmaar), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek om voorlopige voorziening in de procedure met zaaknummer 19/5659 waarin aan de orde een door het college afgegeven omgevingsvergunning voor het vellen van 130 bomen.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat naar voorlopig oordeel zowel verzoekster als het college kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dit vereist.
2. De Ziekenhuisgroep heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor ontheffing van verboden als bedoeld in artikel 3.5 Wnb omdat zij het voor de nieuwbouw (uitbreiding) van haar ziekenhuis in Alkmaar aan de Wilhelminalaan noodzakelijk acht om op haar terrein en in de aangrenzende Alkmaarder Westerhout 109 bomen te kappen en 19 bomen te verplaatsen en dit met zich mee zal brengen dat de ter plaatse aanwezige vleermuizen en/of hun voortplantings- of rustplaatsen zullen worden verstoord.
3.1
Verweerder heeft de gevraagde ontheffing van de verboden met toepassing van artikel 3.8 Wnb verleend, kort samengevat omdat de nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis wordt gezien als een dringende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 3.8 Wnb, er geen andere bevredigende oplossing bestaat en geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken vleermuizen. Daarbij heeft verweerder om negatieve effecten van de kap- en verplaatsingswerkzaamheden voor de diverse soorten vleermuizen tot een minimum te beperken algemene voorschriften en specifieke voorschriften aan de vergunning verbonden over onder meer de periode waarin het werk kan plaats vinden en het treffen van bijkomende maatregelen om de gevolgen van de verstoring te beperken, zoals verplaatsing en herplanting van bomen en maatregelen om de vleermuizen na de bouwwerkzaamheden minder door licht te verstoren. Daarnaast heeft verweerder de Ziekenhuisgroep de plicht opgelegd om de start van de werkzaamheden vijf dagen te voren te melden en daarbij een ecologisch werkprotocol mee te sturen.
3.2
Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming gebaseerd op een rapport van het door de Ziekenhuisgroep ingeschakelde Sweco Nederland BV van 12 april 2019 (Activiteitenplan ruige dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis Noordwest Ziekenhuisgroep, locatie Alkmaar), de beantwoording door Sweco van 4 juli 2019 van door verweerder in verband met de aangevraagde ontheffing gestelde vragen en de beantwoording van 30 september 2019 en 22 november 2019 door Sweco van verdere aanvullende vragen van verweerder.
3.3
Voorafgaand aan het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening had de Ziekenhuisgroep reeds 70 bomen gekapt. Op korte termijn wil zij nog 29 bomen kappen. Van 10 bomen moet de kap volgens de ontheffing nog met een jaar worden uitgesteld. Daarnaast wil zij 10 bomen op korte termijn verplaatsen. De overige 9 bomen mogen volgens de ontheffing eerst over een jaar worden verplaatst, maar de Ziekenhuisgroep wil die bomen daarvoor, zoals uit de ontheffing volgt, wel thans prepareren.
4. In artikel 3.8 Wnb is het beoordelingskader opgenomen aan de hand waarvan verweerder een verzoek tot ontheffing van voornoemde bepalingen van de Wet natuurbescherming moet beoordelen. Op grond van het vijfde lid van artikel 3.8 wordt die ontheffing uitsluitend verleend als:
- geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- de ontheffing nodig is in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
- geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken soort.
5. Het uitgangspunt dat de nieuwbouw(uitbreiding) van het ziekenhuis dient te worden gezien als een dringende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 3.8 Wnb heeft verzoekster niet betwist. De voorzieningenrechter gaat daar daarom van uit.
6.1
Volgens verweerder en de Ziekenhuisgroep zijn er geen mogelijkheden om voor de noodzakelijk geachte vernieuwing van het ziekenhuis op de al bestaande locatie een alternatieve bevredigend oplossing te vinden waarbij de vleermuizen niet worden verstoord door kap en verplaatsing van bomen, mede omdat de oude bebouwing in gebruik moet blijven zolang de nieuwbouw nog niet gereed is. Het is daarom volgens verweerder onvermijdelijk dat bomen op het terrein van de Ziekenhuisgroep en in het aangrenzende stadsbos (het Westerhout) worden gekapt en verplaatst en daarmee de vleermuizen en hun rust- of verblijfplaatsen worden verstoord.
6.2
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond om aan de juistheid van dit oordeel van verweerder te twijfelen. Verzoekster heeft wel in algemene termen aangevoerd, maar niet nader onderbouwd dat er een aanvaardbaar alternatief is voor de geplande kap ten behoeve van de nieuwbouw waarbij het ziekenhuis gewoon in bedrijf kan blijven en waarbij geen (of minder) verstoring van de vleermuizen zal plaatsvinden. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zicht is op een alternatief (bouw)plan, laat staan een alternatief plan waaruit blijkt dat de nieuwbouw(uitbreiding) kan plaatsvinden en het ziekenhuis gewoon in bedrijf kan blijven zonder dat bomen hoeven te worden gekapt. De voorzieningrechter neemt daarbij in aanmerking dat in de procedure rond de vaststelling van het bestemmingsplan Noordwest Ziekenhuis Alkmaar, dat 6 maart 2019 onherroepelijk is geworden, reeds door verzoekster aangedragen alternatieven zijn verworpen.
7.1
Verweerder heeft beoordeeld of de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen in gevaar komt door de kap van de bomen ten behoeve van de realisatie van de nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis. Verweerder heeft in dit kader onder verwijzing naar de bevindingen van Sweco met betrekking tot de gewone grootoorvleermuis, de watervleermuis, de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis overwogen dat door de kap wel rust- of verblijfplaatsen/kraamverblijven voor de soorten verloren zullen gaan, maar dat in de Westerhout in principe verschillende potentiële alternatieve verblijfplaatsen aanwezig zijn die momenteel niet worden gebruikt, zodat de regionale gunstige staat van instandhouding, met toepassing van mitigerende maatregelen (onder meer bestaande uit het ophangen van 35 vleermuiskasten, het herplantingsplan en het verlichtingsplan) niet in gevaar komt.
7.2
Verzoekster heeft deze conclusie van verweerder wel betwist, maar de voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd vooralsnog geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat de gunstige staat van instandhouding met toepassing van die mitigerende maatregelen niet in gevaar komt. De voorzieningenrechter heeft hierbij enerzijds in aanmerking genomen dat verweerder is afgegaan op de adviezen van Sweco, een adviseur die ter zake – zo is tussen partijen niet in geschil - als deskundige kan worden beschouwd. Verzoekster heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen van Sweco qua inhoud of wijze van totstandkoming niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Anderzijds acht de voorzieningenrechter in dit verband van belang dat verzoekster ook niet met bijvoorbeeld een (tegen)advies van een andere deskundige toereikend heeft onderbouwd dat aan de juistheid van het advies en de conclusies van Sweco moet worden getwijfeld. Verzoekster heeft weliswaar verwezen naar het rapport van Bureau Endemica, opgesteld door R. Witte van november 2018, maar dat rapport ziet niet specifiek op de situatie die nu voorligt en geeft geen antwoord op de vraag of de nu aan de orde zijnde kap van bomen de gunstige staat van instandhouding van de hiervoor genoemde vleermuizen (onaanvaardbaar) in gevaar zal brengen. De voorzieningenrechter ziet daarom ook in het rapport van Endemica geen grond om te oordelen dat verweerder niet heeft mogen afgaan op het door Sweco uitgebrachte advies.
8. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Dat de Ziekenhuisgroep, zoals verzoekster nog heeft aangevoerd, reeds met de kap van de bomen zou zijn begonnen twee dagen voordat de ontheffing is verleend, vormt, wat er ook zij van die stelling, op zichzelf geen grond thans nog een voorziening te treffen. Voor zover verzoekster nog heeft aangevoerd dat de Ziekenhuisgroep zich niet houdt aan voorschriften die aan de ontheffing zijn verbonden, is ook dat geen grond om de ontheffing thans te schorsen omdat die stelling ziet op handhaving, waarvoor verzoekster zich rechtstreeks tot verweerder kan wenden. Verzoeksters stellingen die zien op door haar noodzakelijk geachte monitoring van de vleermuizen zal zij in de bezwaarprocedure kunnen inbrengen door de juistheid van de voorschriften ter discussie te stellen. Zij heeft echter niet onderbouwd waarom die stellingen thans aanleiding moeten vormen voor schorsing van de ontheffing. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2020 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.