In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2020 een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging afgewezen. Het verzoek was ingediend ten aanzien van een betrokkene die niet op de hoogte was van de behandeling en het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onafhankelijke psychiater was geraadpleegd om de psychische stoornis van de betrokkene vast te stellen. De overgelegde medische verklaring en het zorgplan ontbeerden een deskundig oordeel over de psychische toestand van de betrokkene. De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting aangegeven dat zij waarschijnlijk niet op de hoogte was van het verzoek van de officier van justitie.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, omdat niet vastgesteld kon worden aan welke psychische stoornis de betrokkene lijdt, het niet duidelijk was tot welk ernstig nadeel dit zou kunnen leiden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrokkene niet gehoord kon worden, omdat zij telefonisch niet bereikbaar was. De officier van justitie had verzocht om de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant analoog toe te passen, maar de rechtbank ging hier niet op in, omdat de omstandigheden in die zaak wezenlijk verschilden van de huidige zaak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de zorgmachtiging afgewezen, met de overweging dat de noodzakelijke voorwaarden voor het verlenen van een zorgmachtiging niet waren vervuld. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 25 mei 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.