ECLI:NL:RBNHO:2020:437

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
HAA 19/5659
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kapvergunning voor bomen ten behoeve van nieuwbouw ziekenhuis

Op 23 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Red de Hout en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een kapvergunning die is verleend voor het kappen en verplaatsen van 130 bomen in het kader van de nieuwbouw van het Noordwest ziekenhuis in Alkmaar. De kap is noodzakelijk voor de uitbreiding van het ziekenhuis, dat zich bevindt in het historisch stadspark 'de Alkmaarder Hout'. De burgemeester en wethouders hebben de vergunning verleend, ondanks de bezwaren van de verzoekster, die zich zorgen maakte over de gevolgen voor vleermuizen en de stikstofnormen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de kapvergunning is verleend met een herplantplicht en dat de belangen van de nieuwbouw zwaarder wegen dan de bezwaren van de verzoekster. De rechter heeft ook opgemerkt dat er een ontheffing is verleend door de gedeputeerde staten van Noord-Holland voor de verstoring van vleermuizen, wat betekent dat de kap niet automatisch geweigerd hoeft te worden. De verzoekster heeft onvoldoende onderbouwd dat er alternatieven zijn voor de kap en dat de kap zelf zal leiden tot extra stikstofdepositie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond is om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, in aanwezigheid van griffier mr. E. Degen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5659

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2020 in de zaak tussen

Stichting Red de Hout, te Alkmaar, verzoekster
gemachtigde: mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
gemachtigde: mr. J. de Buck, advocaat te Den Haag.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep,
gemachtigde D. Tunnissen, advocaat te Arnhem.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (de Ziekenhuisgroep) op haar aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van houtopstanden.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter op 23 december 2019 jegens verweerder verzocht bij voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 januari 2019 op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [naam 1] , secretaris in het bestuur van verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [naam 2] (plantoetser in dienst van de gemeente Alkmaar), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens de Ziekenhuisgroep is verschenen [naam 3] (omgevingsmanager in dienst van de Ziekenhuisgroep), bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek om voorlopige voorziening in de procedure met zaaknummer 20/146 waarin aan de orde een door gedeputeerde staten van Noord-Holland afgegeven ontheffing van het verbod om (verblijfplaatsen van) vier soorten vleermuizen te verstoren.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dit vereist.
2.1
Ten behoeve van de nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis van de Ziekenhuisgroep aan de Wilhelminalaan te Alkmaar heeft de Ziekenhuisgroep onderhavige aanvraag gedaan voor de kap van 130 bomen, althans kap van 109 bomen en verplaatsing van 19 bomen, in de nabijheid van het ziekenhuis. Deze bomen staan deels op terrein van de Ziekenhuisgroep en maken overigens onderdeel uit van het historisch stadpark “de Alkmaarder Hout” (Westerhout), het oudste stadspark van Nederland. Dat deel van het park is inmiddels ook eigendom van de Ziekenhuisgroep.
2.2
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (hierna kortweg: de kapvergunning) aan de Ziekenhuisgroep verleend met daaraan gekoppeld een herplantplicht. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de bomen weliswaar zijn opgenomen in de lijst met monumentale en waardevolle bomen als bedoeld in artikel 3 van de Bomenverordening Alkmaar 2017, maar dat het belang bij nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis zodanig zwaarwegend is, dat de kapvergunning toch moet worden verleend. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang (de eerste fase van de nieuwbouwplannen van de Ziekenhuisgroep), dat het bestemmingsplan om deze nieuwbouw(uitbreiding) van het ziekenhuis mogelijk te maken onherroepelijk is en dat de benodigde omgevingsvergunning voor het (bouw)project naar alle waarschijnlijkheid binnenkort zal worden verleend. Ter zitting is voorts gebleken dat de vergunning inmiddels is verleend.
3. Verzoekster heeft zich tegen het bestreden besluit gekeerd. Verzoekster heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de kap van de bomen met name grote gevolgen zal hebben voor de vleermuizen die de te kappen bomen gebruiken als rust- of verblijfplaats en het bos gebruiken om te foerageren. Daarnaast heeft verzoekster er op gewezen dat het project waar de kap deel van uitmaakt tot gevolg zal hebben dat de geldende stikstofnorm zal worden overschreden.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
4.1
Artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), luidt voor zover van belang, als volgt:
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
g. houtopstand te vellen of te doen vellen;
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 2.18 Wabo kan de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
4.2
De artikelen 2, 3 en 4 van de Bomenverordening Alkmaar 2017 (de Verordening) luiden, voor zover van belang als volgt:
Artikel 2: Verbod vellen houtopstand
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Artikel 3: Lijst monumentale en waardevolle bomen in de gemeente Alkmaar
1. Het college stelt een lijst met monumentale en waardevolle bomen vast. Deze lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting, aangevuld met lokale en toekomstige monumentale bomen.
Artikel 4: Toetsingscriteria omgevingsvergunning vellen houtopstand
1. Bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.
2. De omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, niet zijnde een monumentale boom of waardevolle boom, kan worden geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:
a. a) natuur- en milieuwaarden;
b) landschappelijke waarden;
c) cultuurhistorische waarden;
d) waarden van stads- en dorpsschoon;
e) waarden voor recreatie en leefbaarheid.
3. De omgevingsvergunning voor het vellen van een monumentale of waardevolle boom kan, indien alternatieven voor behoud nauwgezet zijn onderzocht, slechts worden verleend indien:
a. a) een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de monumentale of waardevolle boom of;
b) naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verlenen van de kapvergunning voor een monumentale of waardevolle boom, gelet op artikel 4 van de Verordening, een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, zij het dat de mogelijke weigerings- of verleningsgronden zijn geclausuleerd. Of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken, kan de rechtbank daarom in een bodemprocedure niet anders dan terughoudend toetsen. Ook de voorzieningenrechter neemt die terughoudendheid in acht.
6.1
Ter zitting heeft verzoekster aan de orde gesteld dat er alternatieven zijn waarbij de kap niet nodig is, maar dat standpunt niet nader onderbouwd. Verweerder heeft er op gewezen dat in het kader van de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan Noordwest Ziekenhuis Alkmaar, dat 6 maart 2019 onherroepelijk is geworden, alternatieven zijn onderzocht, waaronder een van verzoekster waarbij de bomen voor de (ver)nieuwbouw niet hoefden te wijken, maar dat dat alternatief is verworpen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder alternatieven voor behoud van de bomen niet nauwgezet zou hebben onderzocht.
6.2
De voorzieningenrechter kan verweerder voorts volgen in de stelling dat het belang bij nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis kan worden aangemerkt als een zwaarwegend belang in de zin van artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Daarbij ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekster heeft gesteld geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de belangen bij het behoud van de bomen zwaarder heeft moeten laten wegen dan het belang gediend met nieuwbouw (uitbreiding) van het ziekenhuis.
6.2
De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat gedeputeerde staten van Noord-Holland op 19 december 2019 voor het door de kap verstoren van de ter plaatse aanwezige vleermuizen een ontheffing van verboden in artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming heeft verleend, onder de overweging dat geen vrees bestaat dat de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen door de kap en verplaatsing van de bomen in gevaar zal komen. Daarbij komt dat de voorzieningenrechter die ontheffing in de procedure ter verkrijging van een daarop betrekking hebbende voorlopige voorziening heeft beoordeeld en geen aanleiding heeft gezien om te oordelen dat de verleende ontheffing in bezwaar geen stand zal houden (de voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak die de voorzieningenrechter heden heeft gedaan in de procedure met zaaknummer 20/146). Daarom is er vooralsnog geen grond voor het oordeel dat verweerder de kap vanwege de invloed van de kap en de verplaatsing van bomen op de aanwezige vleermuizen in het licht van de door verweerder te maken afweging had moeten weigeren.
6.3
De voorzieningenrechter acht in dit verband voorts van belang dat verzoekster wel heeft gesteld, maar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kap zelf zal leiden tot extra stikstofdepositie op enig Natura-2000-gebied of andere gevolgen van enige betekenis voor de luchtkwaliteit in het bos of in de nabije omgeving. Daarbij komt dat de te kappen bomen zullen worden gecompenseerd. Ter zitting heeft verweerder voorts onbestreden gesteld dat een aanvraag om vergunning of ontheffing in verband met mogelijke stikstofdepositie op enig Natura-2000-gebied door de (ver)nieuwbouw is aangevraagd en in behandeling is. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kapvergunning in verband daarmee in rechte geen stand kan houden.
7. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande vooralsnog geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan geen grond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2020 door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.