ECLI:NL:RBNHO:2020:4360

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
15/194507-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met meerdere verdachten en schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De tenlastelegging omvatte diefstal van meerdere goederen, waaronder sieraden en geld, uit een woning in Heerhugowaard, gepleegd in de nacht van 28 op 29 mei 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 2 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. M.J.A. Colijn, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte ontkende echter de inbraak te hebben gepleegd.

De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [aangever], toegewezen tot een bedrag van € 1.130,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van de inbraak. De vordering tot immateriële schade is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel. De rechtbank heeft ook bepaald dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 620,- moet worden teruggegeven aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/194507-19 (P)
Uitspraakdatum: 16 juni 2020
Verstek
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn. De raadsman van verdachte, mr. R. Polderman is ter zitting verschenen, maar was niet uitdrukkelijk gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 mei 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden en/of horloges en/of telefoons en/of Ipads en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 mei 2019 te Heerhugowaard en/of te Akersloot, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere goederen, te weten meerdere sieraden en/of horloges en/of telefoons en/of Ipads en/of geld, althans enig goed, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 28 mei 2019 zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal in een woning (met braak en inklimming).
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte is niet verschenen. Bij de politie heeft hij ontkend de woninginbraak te hebben gepleegd en gesteld zich niet schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde heling.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 mei 2019 te Heerhugowaard in/uit een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met anderen, meerdere sieraden en horloges en telefoons en Ipads en geld, toebehorende aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dit blijkt ook uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding die de aangever heeft ingediend.
De inbraak vond plaats op het moment dat aangever en zijn gezin niet thuis waren in verband met de begrafenis van een familielid. Toen zij terugkwamen was het hele huis overhoop gehaald en waren kostbare spullen en een kluis met geld meegenomen. Ook is met de diefstal beeldmateriaal met dierbare herinneringen verdwenen. Nog steeds zijn de slachtoffers bang om thuis te komen. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers kon hebben en heeft gehad en heeft zich kennelijk enkel en alleen laten leiden door zijn behoefte aan geld en spullen. .
Uittreksel Justitiële documentatie
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 mei 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorlichtingsrapportage van de reclassering
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte rapport gedateerd 29 oktober 2019, opgemaakt door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering komt tot de conclusie dat het sociale netwerk van verdachte risicovol is. In hoeverre hij zich in negatieve zin laat beïnvloeden is niet duidelijk geworden. Wel blijkt dat verdachte normaliter geen pro-criminele keuzes maakt. Dit duidt op een positieve instelling ondanks dat zijn leefomstandigheden niet stabiel zijn. Het ontbreekt verdachte aan zelfstandige huisvesting en een structurele dagbesteding. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Het recidiverisico wordt vooral beïnvloed door het sociale netwerk en de instabiele leefomstandigheden.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd het volwassenen strafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden, namelijk een meldplicht en een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat de reclassering haar desgevraagd heeft laten weten dat zij de afgelopen maanden geen contact met verdachte heeft gehad maar wel persisteert bij voornoemd advies. Het feit dat verdachte momenteel geen vaste woon- of verblijfplaats heeft maakt dit niet anders; de reclassering beschikt over het telefoonnummer van verdachte en kan via die weg contact met hem opnemen.
Nu de conclusie van de reclassering gedragen wordt door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Verdachte heeft toentertijd, tijdens de bespreking van de rapportage tegenover de reclassering verklaard dat hij open staat voor hulpverlening en bereid is zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan betrekt de rechtbank, naast al hetgeen hiervoor is genoemd, ook de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In geval van een woninginbraak schrijven die voor een first-offender een gevangenisstraf voor van 3 maanden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, gepast en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal hieraan een proeftijd voor de duur van twee jaren verbinden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten € 620,-, dient te worden teruggegeven aan [aangever] , aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 2.450,- tegen verdachte wegens materiële schade (€ 1.750.-) en immateriële schade
(€ 700,-) die hij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu de gevorderde materiële schade ziet op het contante geld dat zich in de kluis bevond die bij de inbraak is weggenomen. In de kluis zat een bedrag van € 3.900,-. Een deel van dit bedrag (te weten
€ 1.250,-) is vergoed door de verzekering. Een ander deel dat onder een medeverdachte in beslag was genomen (€ 900,-), is door de politie teruggegeven aan het slachtoffer. Gelet hierop bedraagt deze schadepost een bedrag van € 1.750,- (€ 3.900 – (€ 900 +€ 1.250).
Nu de rechtbank echter tevens van oordeel is dat (zie hierboven onder 7.) het onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag van € 620,- afkomstig is van de inbraak en teruggegeven dient te worden aan [aangever] , zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op het gevorderde. Gelet hierop zal de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van (€ 1.750 – € 620 =) € 1.130,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of
gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering wegens immateriële schade niet-
ontvankelijk verklaren, omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de inbraak. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet er daarvoor sprake zijn van vastgesteld, concreet onderbouwd geestelijk letsel (zie laatstelijk HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:2019:1465). Een dergelijke onderbouwing heeft de benadeelde partij niet gegeven. Indien sprake is van niet meer dan een gevoel van psychisch onbehagen, zoals blijkens de toelichting op de vordering aan de orde is, is er op grond van grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek geen ruimte voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de
benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: een woninginbraak in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, zodat de verdachte het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terechtkomt. De rechtbank zal tevens bepalen dat gijzeling moet plaatsvinden bij niet nakoming van deze verplichting.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte
het primairten laste gelegde feit zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maand nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • indien de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt), zal verblijven in een (door de reclassering aan te wijzen) instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.130,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.130,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 620,-aan de rechthebbende [aangever] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2020.