ECLI:NL:RBNHO:2020:4359

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
15/194506-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor woninginbraak met medeverdachten

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die beschuldigd werd van woninginbraak. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van sieraden, horloges, telefoons, iPads en geld uit een woning in Heerhugowaard, samen met medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 2 juni 2020 heeft de verdachte bekend dat hij de inbraak samen met anderen heeft gepleegd.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de aangifte van de benadeelde partij en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is, namelijk diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verschaft door middel van braak en inklimming. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld, maar de rechtbank heeft de ernst van de inbraak en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

De officier van justitie heeft een werkstraf van 130 uur geëist, waarvan 30 uur voorwaardelijk. De verdediging heeft zich achter deze eis geschaard. De rechtbank heeft uiteindelijk een werkstraf van 150 uur opgelegd, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de inbraak. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de gevolgen van woninginbraken voor slachtoffers en de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/194506-19 (P)
Uitspraakdatum: 16 juni 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 2 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 mei 2019 te Heerhugowaard, althans in Nederland, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden en/of horloges en/of telefoons en/of Ipads en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 mei 2019 te Heerhugowaard en/of te Akersloot, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere goederen, te weten meerdere sieraden en/of horloges en/of telefoons en/of Ipads en/of geld, althans enig goed, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich op 28 mei 2019 schuldig hebben gemaakt aan diefstal in een woning (met braak en inklimming).
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij de woninginbraak samen met anderen heeft gepleegd. Namens verdachte is aangevoerd dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever] , d.d. 29 mei 2019 (doorgenummerde dossierpagina 14-16);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever
[aangever] , d.d. 30 mei 2019 (doorgenummerde dossierpagina 31-33) in aanvulling op voornoemde aangifte.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 mei 2019 te Heerhugowaard, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen, meerdere sieraden en horloges en telefoons en Ipads en geld, toebehorende aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 130 uur met aftrek wegens het ondergane voorarrest, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde en door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde strafmodaliteit (een werkstraf) met bijzondere voorwaarden en heeft zich ten aanzien van de hoogte van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is om zijn medewerking te verlenen aan de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, die zich daardoor veelal niet meer veilig voelen in hun eigen woning. Dit blijkt ook uit de verklaring van de echtgenote van aangever zoals afgelegd ter terechtzitting.
De inbraak vond plaats op het moment dat aangever en zijn gezin niet thuis waren in verband met de begrafenis van een familielid. Toen zij terugkwamen was het hele huis overhoop gehaald en waren kostbare spullen en een kluis met geld meegenomen. Ook is met de diefstal beeldmateriaal met dierbare herinneringen verdwenen. Nog steeds zijn de slachtoffers bang om thuis te komen. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers kon hebben en heeft gehad. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich heeft laten meeslepen door zijn (oudere) vrienden en na afloop ‘een feestje’ heeft gevierd met zijn vrienden in een hotelkamer. Hij heeft zich kennelijk enkel en alleen laten leiden door zijn behoefte aan geld en spullen.
Uittreksel Justitiële documentatie
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 1 mei 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte rapport gedateerd 29 mei 2020, opgemaakt door [raadsonderzoeker 1] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Hierin is – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld.
Verdachte is een 17-jarige jongen die bij zijn vader woont. Er is al langere tijd hulpverlening vanuit de Opvoedpoli betrokken bij verdachte en zijn vader. Volgens de Raad verloopt het opleidingstraject van verdachte zorgelijk en is verdachte momenteel niet gemotiveerd om een opleiding te volgen. Aangezien verdachte nog leerplichtig is, wordt bekeken of een werken-leren traject wellicht beter passend is bij verdachte. Verder acht de Raad het van belang dat verdachte ondersteuning krijgt bij het vinden van een leeftijdsadequate en zinvolle invulling van zijn vrije tijd en bij het ontwikkelen van vaardigheden met betrekking tot het uiten van gevoelens en emoties.
Indien verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf op te leggen. Op deze manier kan verdachte leren dat zijn gedrag consequenties heeft. Het voorwaardelijke deel kan voor hem als stok achter de deur gelden om de kans op recidive te verkleinen. Daarnaast acht de Raad een jeugdreclasseringsmaatregel geïndiceerd, zodat verdachte actieve begeleiding kan ontvangen op de terreinen waar zorgen over zijn en om de kans op recidive te verkleinen en verdachte te begeleiden in de richting van zelfstandigheid en zelfredzaamheid. De Raad noemt daarbij de mogelijkheid van deelname aan ‘Embrace The Future’ dat is gericht op actieve en praktische hulp aan jongeren.
Ter terechtzitting heeft [raadsonderzoeker 2] namens de Raad aangegeven dat de Raad voormeld advies handhaaft. Voorts heeft zij nader toegelicht dat deelname aan ‘Embrace the Future’ zou kunnen worden ingezet indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Deelname hieraan zou bijvoorbeeld kunnen plaatsvinden door de inzet van een ‘buddy’ die samen met verdachte – en in overleg met de Opvoedpoli die reeds actief is binnen het gezin – kan bekijken op welke leefgebieden verdachte ondersteuning nodig heeft.
Nu de conclusie van de Raad gedragen wordt door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij open staat voor hulpverlening en bereid is zich aan de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan betrekt de rechtbank, naast al hetgeen hiervoor is genoemd, ook de oriëntatiepunten voor minderjarige verdachten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In geval van een woninginbraak schrijven die voor een first-offender een taakstraf voor van 120 uur. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de woninginbraak samen met anderen is gepleegd, dat dit op geraffineerde wijze is gedaan (een mededader kende de dochter van het gezin en er is bewust een moment afgewacht waarop zij wisten dat er niemand thuis zou zijn) en dat de buit van grote waarde is.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 150 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk, gepast en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal hieraan een proeftijd voor de duur van twee jaren verbinden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van
€ 2.450,- tegen verdachte wegens materiële schade (€ 1.750.-) en immateriële schade
(€ 700,-). die hij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu de gevorderde materiële schade ziet op het contante geld dat zich in de kluis bevond die bij de inbraak is weggenomen. In de kluis zat volgens de benadeelde partij een bedrag van € 3.900,-. Dit sluit aan bij de verklaring van verdachte bij de politie dat het om een kleine € 4.000,- ging. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er € 3.900,- uit de kluis is weggenomen. Een deel van dit bedrag (te weten € 1.250,-) is vergoed door de verzekering. Een ander deel dat onder verdachte in beslag was genomen (€ 900,-), is door de politie teruggegeven aan het slachtoffer. Gelet hierop bedraagt deze schadepost een bedrag van € 1.750,- (€ 3.900 – (€ 900 +€ 1.250).
Nu de rechtbank in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] bij vonnis van vandaag gelast dat het onder hem in beslaggenomen geldbedrag van € 620,- wordt teruggegeven aan [aangever] , zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op het gevorderde. Gelet hierop zal de materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van (€ 1.750 – € 620 =) € 1.130,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien één van de mededaders dit bedrag geheel of
gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De raadsman van verdachte heeft nog betoogd dat een hoofdelijke veroordeling niet op zijn plaats zou zijn, omdat het geld uit de kluis onder de drie verdachten verdeeld is en verdachte al afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen bedrag. De rechtbank ziet in de onderhavige kwestie echter geen aanleiding om af te wijken van het uitganspunt ten aanzien van de hoofdelijkheid.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering wegens immateriële schade niet-
ontvankelijk verklaren omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële
schade heeft geleden als gevolg van de inbraak. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet er daarvoor sprake zijn van vastgesteld, concreet onderbouwd geestelijk letsel
(zie laatstelijk HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:2019:1465). Een dergelijke onderbouwing heeft de benadeelde partij niet gegeven. Indien sprake is van niet meer dan een gevoel van psychisch onbehagen, zoals blijkens de toelichting op de vordering aan de orde is, is er op grond van grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek geen ruimte voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft
gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de
benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: een woninginbraak in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, zodat de verdachte het bedrag aan de Staat moet betalen en de Staat ervoor zorgt dat het geld bij de benadeelde partij terechtkomt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat gijzeling moet plaatsvinden bij niet nakoming van deze verplichting.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte
het primairten laste gelegde feit zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
150 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot
50 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 25 dagen jeugddetentie,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zijn medewerking verleent aan het verkrijgen en/of behouden van een dagbesteding;
- zijn medewerking verleent aan de door de reclassering noodzakelijk geachte hulpverlenging, ook indien dit inhoudt dat hij deelneemt aan ‘Embrace the Future’.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.130,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
V
eroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.130,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. M.S. Lamboo, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2020.