ECLI:NL:RBNHO:2020:4330

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
15/045013-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval met bedreiging en diefstal van goederen

Op 12 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer onder valse voorwendselen naar een hotelkamer gelokt, waar hij onder bedreiging van een vuurwapen en een mes is beroofd van geld en waardevolle goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en verboden wapenbezit. De feiten vonden plaats op 9 januari 2020 in Utrecht en op 17 februari 2020 in Oostzaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/045013-20 (P)
Uitspraakdatum: 12 juni 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonadres]
,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Oostzaan, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een hoeveelheid geld en/of
- een of meerdere bankpassen en/of
- een of meerdere identiteitskaarten en/of een rijbewijs en/of
- autosleutels en/of een auto (Audi A7) en/of
- een tas en/of
- een jas en/of
- een telefoon en/of
- een horloge en/of
- een riem,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met meerdere personen en/of met een (vuur)wapen en/of met een mes naar deze [aangever] te gaan en/of
- dit (vuur)wapen en/of dit mes op deze [aangever] te richten en/of gericht te houden en/of
- (de handen van) deze [aangever] vast te binden met tie-wraps en/of
- te zeggen: 'doe je riem af" en/of "maak je zakken leeg" en/of 'horloge af' en/of 'ik schiet je, geef alles' en/of 'doe je handen op je rug' en/of "als je binnen 10 minuten naar buiten gaat, schiet ik je dood. Ik weet waar je woont. Je krijgt een brief in je brievenbus met een rekeningnummer erop. Daar willen we 2000,- euro op, anders komen we je weer halen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Oostzaan, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een hoeveelheid geld en/of
- een of meerdere bankpassen en/of
- een of meerdere identiteitskaarten en/of een rijbewijs en/of
- autosleutels en/of een auto (Audi A7) en/of
- een tas en/of
- een jas en/of
- een telefoon en/of
- een horloge en/of
- een riem, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [aangever] toebehoorde,
door
- met meerdere personen en/of met een (vuur)wapen en/of met een mes naar deze [aangever] te gaan en/of
- dit (vuur)wapen en/of dit mes op deze [aangever] te richten en/of gericht te houden en/of
- (de handen van) deze [aangever] vast te binden met tie-wraps en/of
- te zeggen: 'doe je riem af" en/of "maak je zakken leeg" en/of 'horloge af' en/of 'ik schiet je, geef alles' en/of 'doe je handen op je rug' en/of "als je binnen 10 minuten naar buiten gaat, schiet ik je dood. Ik weet waar je woont. Je krijgt een brief in je brievenbus met een rekeningnummer erop. Daar willen we 2000,- euro op, anders komen we je weer halen.", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 9 januari 2020 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een of meerdere malen tegen haar lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een of meerdere malen aan/tegen haar lichaam te trekken/duwen en/of
- haar de woorden toe te voegen: 'Beter houd je je mond, anders ga je dit voelen," althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de telefoon uit haar handen te pakken/trekken/grissen;
3
hij op of omstreeks 17 februari 2020 te Oostzaan, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type model 917, kaliber .380 auto en/of 9x17 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het vuurwapen op de aangever heeft gericht en gericht gehouden. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen dreigende woorden heeft geuit. Voor deze beide handelingen geldt dat, naast de aangifte, steunbewijs in de het dossier ontbreekt, aldus de raadsvrouw.
De verdediging heeft voor feit 2 vrijspraak bepleit. In de eerste plaats omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Toen verdachte de telefoon van aangeefster pakte, wilde hij alleen voorkomen dat hiermee het alarmnummer zou worden gebeld. Daarnaast heeft verdachte volgens de raadsvrouw geen geweldshandelingen gepleegd, dan wel was zijn bijdrage onvoldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken, zodat van medeplegen geen sprake is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Feit 1
Aangever heeft verklaard dat verdachte (door hem aangeduid als dader 1) op meerdere momenten tijdens de beroving het vuurwapen dat hij vasthad, op hem richtte, c.q. gericht hield, te weten: toen aangever op het bed lag, toen hij zijn zakken moest leegmaken, toen hij zich moest omdraaien en zijn handen werden vastgebonden en terwijl de bestelling door roomservice werd gebracht (zaaksdossier 1, pagina 65 e.v.). De rechtbank acht deze verklaring van aangever geloofwaardig en betrouwbaar en zij zal deze volgen. Daarnaast heeft medeverdachte en vriendin van verdachte [medeverdachte] verklaard:
[verdachte] had het pistool. Ik zag dat hij het pistool richtte naar het slachtoffer(persoonsdossier [medeverdachte] , pagina 37 e.v.). Op grond van deze twee bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen op de aangever heeft gericht, c.q. gericht gehouden.
Wat betreft de woordelijke bedreigingen overweegt de rechtbank dat aangever hierover direct na de overval tegenover de verbalisant zeer concreet en gedetailleerd heeft verklaard. De rechtbank ziet ook hier geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, te meer omdat het gegeven de hele situatie ook aannemelijk is dat verdachte teksten als ‘doe je riem af’, ‘maak je zakken leeg’, ‘horloge af’ en ‘ik schiet je, geef alles’ heeft gebezigd en omdat deze eigendommen ook daadwerkelijk zijn meegenomen. De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw bepleit, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging vermelde bedreigingen heeft geuit. Daarbij tekent de rechtbank ten overvloede aan dat voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk is dat ieder onderdeel van een tenlastelegging door minimaal twee bewijsmiddelen wordt gedekt.
Feit 2
Oogmerk
Met betrekking tot het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, waaronder de eigen verklaring van verdachte, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft afgepakt en daarmee is weggelopen in de richting van zijn buiten het park geparkeerde auto, terwijl aangeefster werd tegengehouden door de medeverdachten. Op dat moment kon verdachte kiezen wat hij met de telefoon zou doen. Hij heeft aldus als heer en meester over de telefoon beschikt en deze later, naar eigen zeggen, ergens laten vallen en niet meer teruggegeven.
Hieruit volgt dat verdachte de bedoeling en dus het oogmerk had zich de telefoon wederrechtelijk toe te eigenen, wat er verder ook zij van de verklaring van verdachte dat hij slechts wilde voorkomen dat aangeefster de politie zou alarmeren. .
medeplegen
In het licht van het ten laste gelegde medeplegen (in casu: ‘tezamen en in vereniging’) herhaalt de rechtbank dat het verdachte is geweest die de wegnemingshandeling heeft verricht, door de telefoon uit de handen van aangeefster te pakken. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat dit met kracht is gebeurd. Dat is op zichzelf genomen al aan merken als een geweldshandeling. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat terwijl verdachte wegliep met de telefoon, aangeefster, die haar telefoon terug wilde hebben en probeerde bij verdachte te komen, door de medeverdachten werd tegengehouden, waarbij aangeefster is geslagen en er aan/tegen haar lichaam is getrokken en geduwd. De door verdachte gepleegde diefstal is aldus mede gefaciliteerd door het door de medeverdachten gepleegde geweld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van de voor medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Wat de oorspronkelijke intenties van verdachte en/of zijn medeverdachten waren en de vraag of er een vooropgezet plan was, doet in dit verband niet ter zake. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op de wijze zoals hieronder in de rubriek ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 17 februari 2020 te Oostzaan, tezamen en in vereniging met anderen,
- bankpassen en
- identiteitskaarten en een rijbewijs en
- autosleutels en een auto (Audi A7) en
- een tas en
- een jas en
- een telefoon,
welke goederen toebehoorden aan [aangever] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen deze [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met meerdere personen en met een vuurwapen en met een mes naar deze [aangever] te gaan en
- dit vuurwapen en dit mes op deze [aangever] te richten en gericht te houden en
- de handen van deze [aangever] vast te binden met tie-wraps en
- te zeggen: ‘maak je zakken leeg’ en 'ik schiet je, geef alles' en 'doe je handen op je rug' en ‘als je binnen 10 minuten naar buiten gaat, schiet ik je dood. Ik weet waar je woont. Je krijgt een brief in je brievenbus met een rekeningnummer erop. Daar willen we 2000,- euro op, anders komen we je weer halen.’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
en
hij op 17 februari 2020 te Oostzaan, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een hoeveelheid geld en
- een horloge en
- een riem,
welke goederen aan die [aangever] toebehoorden,
door
- met meerdere personen en met een vuurwapen en met een mes naar deze [aangever] te gaan en
- dit vuurwapen en dit mes op deze [aangever] te richten en gericht te houden en
- de handen van deze [aangever] vast te binden met tie-wraps en
- te zeggen: 'doe je riem af" en 'horloge af' en 'ik schiet je, geef alles' en 'doe je handen op je rug' en ‘als je binnen 10 minuten naar buiten gaat, schiet ik je dood. Ik weet waar je woont. Je krijgt een brief in je brievenbus met een rekeningnummer erop. Daar willen we 2000,- euro op, anders komen we je weer halen.’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op 9 januari 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, die toebehoorde aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen deze [aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meerdere malen tegen haar lichaam te slaan en
- meerdere malen aan/tegen haar te trekken/duwen en
- de telefoon uit haar handen te trekken;
3
hij op 17 februari 2020 te Oostzaan een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Zoraki, type model 917, kaliber .380 auto en/of 9x17 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
De eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 3
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest en dat aan hem daarnaast zal worden opgelegd een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met betrekking tot aangeefster [aangeefster] en een locatieverbod met betrekking tot haar woonomgeving.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank in de eerste plaats verzocht toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht (ASR), gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn ondoordachte manier van handelen. Wanneer de rechtbank hier niet in meegaat, moet in het voordeel van verdachte in ieder geval rekening worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld, zijn voornemen om weer naar school te gaan en de inhoud van het reclasseringsrapport. De raadsvrouw pleit in dat geval voor een (maximale) gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een maximale taakstraf van 240 uren. Dit ook om de op te leggen straf niet teveel uiteen te laten lopen met de straffen die voor minderjarigen voor feiten als de onderhavige worden opgelegd.
Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om ten aanzien van feit 1 en feit 3 eendaadse samenloop, dan wel een voortgezette handeling aan te nemen. De rechtbank plaatst dit verzoek in de sleutel van de strafmaat.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Het slachtoffer is onder valse voorwendselen naar een hotelkamer gelokt. Terwijl hij met een van de vrouwelijke medeverdachten in de kamer was, werd hij plotseling geconfronteerd met twee gemaskerde mannen (verdachte en een medeverdachte) die gewapend met een vuurwapen en een mes binnenkwamen. Onder bedreiging van de wapens is het slachtoffer beroofd van een groot geldbedrag en kostbare goederen. Ook zijn autosleutels zijn weggenomen. Het slachtoffer is met tie-wraps aan zijn polsen vastgebonden en zo achtergelaten. Nadat hij zich heeft kunnen bevrijden heeft hij moeten vaststellen dat zijn auto eveneens was gestolen.
Het slachtoffer heeft tijdens de beroving doodsangsten uitgestaan. Het laat zich raden dat deze schokkende gebeurtenis nog geruime tijd negatieve effecten heeft op het psychisch welbevinden van het slachtoffer. Het feit dat de overval heeft plaatsgevonden in een hotelkamer, een plek die tot op zekere hoogte te vergelijken is met een woning, en de doortrapte wijze waarop het slachtoffer in de val is gelokt, maken een en ander des te ingrijpender en ernstiger. Bovendien schokt een feit als dit de rechtsorde en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid bij burgers die er kennis van nemen.
Anderhalve maand eerder was verdachte samen met anderen betrokken bij een straatroof. Ook in dit geval was het latere slachtoffer, een jonge vrouw, met een smoes naar een plek, in dit geval een park in Utrecht, gelokt. Verdachte had met haar afgesproken om haar daar te ontmoeten. In de park bleken echter ook drie medeverdachten aanwezig. Het is tot een vechtpartij gekomen, waarbij verdachte de telefoon van het slachtoffer heeft afgepakt en heeft meegenomen. Onbekend is wat er daarna met de telefoon is gebeurd. Deze is niet meer boven water gekomen. Het slachtoffer heeft niet alleen financiële schade en ongemak door het verlies van haar telefoon en de gegevens die daarop stonden, maar ook psychisch is de impact van de gebeurtenis enorm. Uit de namens verdachte ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring komt pregnant naar voren hoezeer het misbruik van vertrouwen, het fysieke geweld en de overmacht van vier tegen één haar hebben aangegrepen. Gevoelens van angst, verdriet, slaap- en concentratieproblemen zijn het gevolg.
Dat valt verdachte zeer aan te rekenen. Een dergelijk feit, gepleegd op klaarlichte dag in de openbare ruimte zorgt daarnaast voor maatschappelijke onrust.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 25 mei 2020 van [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
Wat betreft het verzoek van de verdediging tot toepassing van het adolescentenstrafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft in dit kader acht geslagen op het plaatsingsadvies van de psychiater E. Kuiper van het Nederlands Instituut voor Forensisch Psychiatrie (NIFP) van 24 februari 2020. Hierin wordt concluderend gesteld dat verdachte niet (pedagogisch) beïnvloedbaar overkomt en niet onder de indruk lijkt van justitie. Hij maakt op de deskundige een zelfredzame en stevige indruk. Blijkens het rapport van 25 mei 2020 komt verdachte ook op de reclassering over als een zelfredzaam persoon. Geadviseerd wordt dan ook het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet geen aanleiding van de conclusie van de psychiater en het advies van de reclassering af te wijken. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 77c Sr voornoemd, die toepassing van het adolescentenstrafrecht rechtvaardigen, is niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat zij ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting een indruk van verdachte heeft gekregen die leeftijdsadequaat is.
Uit het rapport van de reclassering komt verder naar voren dat er sprake is van een negatief sociaal netwerk. In hoeverre betrokkene beïnvloedbaar is voor negatieve invloeden vanuit dit netwerk of dat hij een meer sturende rol heeft, is echter niet duidelijk geworden. De reclassering acht nader onderzoek geïndiceerd.
Verdachte komt in het (telefonisch) contact over als een zelfredzaam persoon en kan duidelijk verwoorden hoe hij in het leven staat en welke positieve levensdoelen hij nastreeft. Het ontbreekt betrokkene echter aan een structurele dagbesteding in de vorm van werk en/of school, hetgeen zorgelijk te noemen is. Positief te noemen is dat hij een opleiding wil afronden en zo snel mogelijk aan het werk wil. Eveneens positief te noemen is dat er geen sprake is van overmatig middelengebruik en/of grootschalige schuldenproblematiek.
Om meer zicht te krijgen op verdachts rol ten tijde van de delictpleging, is een verplicht meldplichtcontact in combinatie met een behandeling, geïndiceerd. Betrokkene heeft meerdere keren aangegeven open te staan voor een verplicht begeleidingstraject.
Hoewel de rechtbank zich bewust is van de ernst van de feiten en de strafverzwarende omstandigheden, ziet zij daarentegen ook dat er sprake is van een jonge verdachte. Hij was tijdens het plegen van de feiten net 19 jaar. De rechtbank neemt in aanmerking dat het LOVS oriëntatiepunt voor straftoemeting bij een woningoverval door een minderjarige aanmerkelijk lager ligt dan dat voor meerderjarigen. Daar komt bij dat verdachte first offender is.
Gelet op het vorenstaande, alsmede de inhoud van het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de reclassering aanknopingspunten ziet om met verdachte een begeleidings- en zo nodig behandeltraject aan te gaan, ziet de rechtbank aanleiding om een aanmerkelijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij ziet de rechtbank vanuit een oogpunt van vermindering van het recidiverisico aanleiding een fors voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden van verplichte begeleiding door de reclassering en de verplichting om mee te werken aan een intakeprocedure en mogelijk behandelaanbod bij een instelling voor ambulante forensische zorg.
Oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank in het geval van deze verdachte niet opportuun. Wel zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van een contactverbod met aangeefster [aangeefster] en een locatieverbod met betrekking tot haar woonomgeving.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 3 sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen hangen niet zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt en de strekking van de desbetreffende strafbepalingen loopt meer dan enigszins uiteen. Daarbij tekent de rechtbank aan dat van de afzonderlijke bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 3) in dit geval geen strafopdrijvend effect uitgaat, nu het gebruik van dit vuurwapen bij feit 1 al als strafverzwarende omstandigheid is meegewogen.

7.Vorderingen benadeelde partijen

[aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.548,15 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- gestolen contant geld (€ 4.500,-; een bij een medeverdachte aangetroffen bedrag van € 600,- is aan benadeelde teruggegeven, zodat thans een schadebedrag van € 3.900,- resteert);
- gestolen zonnebril (€ 435,-);
- gestolen horloge (€ 1.150,-)
- gestolen passen (€ 63,15, kosten voor vervanging).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale – hoofdelijke – toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering, omdat de behandeling ervan onevenredig bezwarend voor de strafprocedure zou zijn, dan wel omdat de vordering onvoldoende concreet en onderbouwd is.
Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat de hoogte van het weggenomen geldbedrag niet vaststaat, zodat de benadeelde partij in dat onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Datzelfde oordeel moet in de visie van de verdediging gelden met betrekking tot de post ‘gestolen zonnebril’, aangezien dit voorwerp niet in de tenlastelegging is vermeld. Een eventuele vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd, nu geen geestelijk letsel is aangetoond en de benadeelde geen psychologische hulp heeft gezocht.
Met betrekking tot het weggenomen geldbedrag overweegt de rechtbank dat de opgave die de benadeelde in zijn aangifte heeft gedaan van de overige weggenomen goederen nauwkeurig overeenkomt met hetgeen blijkt uit de overige inhoud van het dossier. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de vordering op het punt van de hoogte van het weggenomen geldbedrag in twijfel te trekken. Nu deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit, zal de rechtbank deze post toewijzen als verzocht.
Wat betreft de zonnebril overweegt de rechtbank dat het ontbreken van dit voorwerp op de tenlastelegging zijn verklaring vindt in het feit dat de diefstal ervan pas aan het licht is gekomen toen de benadeelde op 21 februari 2020 door de politie werd geconfronteerd met goederen die na beroving in zijn auto waren gevonden. Aangever verklaarde toen:
Ik begreep dat mijn bril van het merk Louis Vutton niet in de auto lag. Dan is die weggenomen.De rechtbank acht daarom vergoeding van ook deze schade, die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit, toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat ook de overige de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. Dit onderdeel van de vergoeding wordt toegewezen als verzocht, tot een bedrag van € 5.548,15.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van immateriële schade stelt de rechtbank voorop dat benadeelde in een hotelkamer onder bedreiging met een vuurwapen en een mes is beroofd van geld en goederen, waarna zijn handen zijn vastgebonden en hem verbale bedreigingen zijn toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op basis van de thans voorliggende gegevens stelt de rechtbank de immateriële schade vast op € 2.000,-. Dit bedrag zal derhalve worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
Samenvattend zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 7.548,15, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld/afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.124,99 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade betreft een beschadigde jas (€ 35,99) en een weggenomen telefoon (€ 539,00).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale – hoofdelijke – toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op het met betrekking tot feit 2 gevoerde vrijspraakverweer. Inhoudelijk is de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade van € 550,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
- artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
Meldplicht bij reclassering
zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich na beëindiging van de detentie melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam. Hierna moet hij zich gedurende de door de reclassering bepaalde periode blijven melden, zo frequent als de reclassering dit gedurende deze periode nodig acht.
Ambulante behandeling
meewerkt aan de intakeprocedure van De Waag of soortgelijke instelling voor ambulante forensisch zorg en, indien door De Waag geïndiceerd, een daaruit voortkomend behandelaanbod. Dit ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Contactverbod
gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer
[aangeefster] , geboren te
[gemeente] .
Locatieverbod
zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet zal begeven op of in de directe nabijheid van de
[adres] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en dat hij medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.548,15 (zevenduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijftien cent), bestaande uit € 5.548,15 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.548,15 (zevenduizend vijfhonderdachtenveertig euro en vijftien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
72 dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangeefster]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.124,99 (duizend honderdvierentwintig euro en negenennegentig cent), bestaande uit € 574,99 als vergoeding voor de materiële en € 550,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.124,99 (duizend honderdvierentwintig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mrs. I.S. Burggraaff en A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2020.
[bijlage: de bewijsmiddelen]