In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2014, opgelegd door verweerder met dagtekening 11 januari 2018. De navorderingsaanslag bedroeg € 446, waarbij de aftrek voor specifieke zorgkosten was beperkt tot € 257. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 28 mei 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 8 juli 2019 door de rechtbank is ontvangen.
Tijdens de procedure heeft de rechtbank kennisgenomen van de ingediende stukken en heeft er een zitting plaatsgevonden op 2 juni 2020. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, M. Collij, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B]. De rechtbank heeft overwogen dat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd, aangezien de navorderingsaanslag minder dan € 450 bedraagt en er geen sprake is van repeterende onjuistheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente niet in stand kunnen blijven.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 500 toegewezen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de navorderingsaanslag vernietigd, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.