ECLI:NL:RBNHO:2020:4317

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen voor het jaar 2014, opgelegd door verweerder met dagtekening 11 januari 2018. De navorderingsaanslag bedroeg € 446, waarbij de aftrek voor specifieke zorgkosten was beperkt tot € 257. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 28 mei 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 8 juli 2019 door de rechtbank is ontvangen.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank kennisgenomen van de ingediende stukken en heeft er een zitting plaatsgevonden op 2 juni 2020. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, M. Collij, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [A] en mr. [B]. De rechtbank heeft overwogen dat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd, aangezien de navorderingsaanslag minder dan € 450 bedraagt en er geen sprake is van repeterende onjuistheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente niet in stand kunnen blijven.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 500 toegewezen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de navorderingsaanslag vernietigd, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

(gemachtigde: M. Collij),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 11 januari 2018 voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.876.
Op 4 februari 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 mei 2019 de navorderingsaanslag ib/pvv 2014 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 8 juli 2019.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van bijlage 24 heeft verweerder een beroep gedaan op beperkte kennisname op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer van de rechtbank Noord-Holland heeft bij beslissing van 26 mei 2020 geoordeeld dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 26 mei 2020 bericht dat zij de rechtbank geen toestemming verleent om kennis te nemen van de ongeschoonde versie van bijlage 24.
De rechtbank heeft op 25 mei 2020 en op 27 mei 2020 nadere stukken van eiseres ontvangen en in kopie doorgezonden naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 21 maart 2015 aangifte ib/pvv 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.956. In deze aangifte heeft eiseres onder meer een aftrek specifieke zorgkosten van € 1.458 in aanmerking genomen.
2. Verweerder heeft met dagtekening 2 november 2016 de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd conform de aangifte.
3. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 14 maart 2017 ten aanzien van de aanslag over 2014 een vragenbrief verzonden.
4. Verweerder heeft op 30 juni 2017 een reactie ontvangen op deze brief.
5. Verweerder heeft met dagtekening 11 januari 2018 een navorderingsaanslag 2014 opgelegd. Deze resulteert in een te betalen bedrag van € 446. In deze navorderingsaanslag is de aftrek specifieke zorgkosten beperkt tot € 257.

Geschil6. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.

7. Eiseres stelt dat een nieuw feit ontbreekt dan wel dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Subsidiair voert eiseres aan de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd.
Eiseres verzoekt om toekenning van immateriële schadevergoeding.
8. Verweerder neemt het standpunt in dat er wel sprake is van een nieuw feit doch niet van een ambtelijk verzuim en dat niet is gehandeld in strijd met het correctiebeleid.
Subsidiair stelt verweerder dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het inkomen van de partner terwijl de gemachtigde wist dat eiseres in 2014 een fiscaal partner had, omdat de gemachtigde ook voor deze partner de aangifte heeft verzorgd. Er is sprake van kwade trouw. Het correctiebeleid mist voor deze situatie toepassing.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Nadere stukken overgelegd door eiseres
13. Ten aanzien van de stukken van eiseres door de rechtbank ontvangen op 25 mei 2020 en op 27 mei 2020 overweegt de rechtbank dat deze binnen de termijn van tien dagen voor de zitting zijn ontvangen en daarmee tardief zijn. De rechtbank zal echter, alles overwegende, mede gelet op het feit dat verweerder ter zitting in staat is gebleken op deze stukken te reageren, deze stukken niet tardief verklaren.
Correctiebeleid
14. Het door verweerder gehanteerde correctiebeleid van 30 maart 2011, versie 2.1, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve1 [voetnoot: Positief vanuit de fiscus gezien, resulterend in een aan de ontvanger te betalen of af te dragen bedrag. Positief hier ook in de zin van een positief saldo van positieve en negatieve correcties.] correcties op de grondslag op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn complient gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het opleggen van een aanslag sec en de opbrengst.
[…]
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.
[…]
9. In die gevallen dat belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.”
15.1.
Vaststaat dat de navorderingsaanslag minder bedraagt dan € 450, alsmede dat de inkomenscorrectie minder dan € 1.000 bedraagt, en dat slechts in het jaar 2014 een correctie bij eiseres is aangebracht. Dat betekent dat het correctiebeleid alleen navordering mogelijk maakte als sprake is van ‘repeterende onjuistheden’. Een redelijke en met de tekst van het correctiebeleid overeenstemmende uitleg van het begrip ‘repeterende onjuistheden’ is naar het oordeel van de rechtbank dat daarvan sprake is indien bij dezelfde belastingplichtige over meer dan één jaar correcties worden aangebracht die zien op (nagenoeg) dezelfde post. Die uitleg past ook bij de kennelijke bedoeling van het correctiebeleid om navordering achterwege te laten indien daarmee slechts een betrekkelijk gering bedrag gemoeid is. Van repeterende onjuistheden is derhalve niet al sprake als dezelfde gemachtigde in aangiften van verschillende belastingplichtigen posten heeft opgevoerd die tot correcties aanleiding geven. Het andersluidende standpunt wordt door verweerder ook niet (meer) ingenomen.
Van ‘repeterende onjuistheden’ is derhalve in het onderhavige geval geen sprake.
15.2.
Verweerder stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het gegeven dat eiseres een fiscale partner heeft met als gevolg waarvan een te laag drempelbedrag is gehanteerd. Met toepassing van de juiste drempel bestaat geen recht bestaat op aftrek specifieke zorgkosten, aldus verweerder. De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eiseres weliswaar ook voor de partner van eiseres de aangifte ib/pvv 2014 heeft ingediend, maar ziet in die omstandigheid geen aanleiding om af te wijken van de grenzen van het correctiebeleid.
15.3.
De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag in strijd met het correctiebeleid is opgelegd. De navorderingsaanslag en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente kunnen daarom niet in stand blijven.
Immateriële schadevergoeding
16.1.
Eiseres heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding voor de schade die zij heeft geleden en lijdt in de vorm van de spanning en frustratie als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
16.2.
Het bezwaarschrift is ingediend op 12 februari 2018, uitspraak op bezwaar is gedaan op 28 mei 2019, en de rechtbank doet uitspraak op 16 juni 2020, zodat in deze zaak de redelijke termijn is overschreden met (afgerond) vijf maanden, welke periode geheel is toe te rekenen aan de bezwaarfase. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden zijn door verweerder niet gesteld. Gelet op hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak € 500 welke geheel door verweerder vergoed dient te worden.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1. Eiseres heeft verzocht om toepassing van wegingsfactor 1,5. De rechtbank acht de zaak echter niet dermate gecompliceerd dat moet worden afgeweken van de standaard gehanteerde wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag alsmede de beschikking belastingrente en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in betaling van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.572; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is gedaan op 16 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.