ECLI:NL:RBNHO:2020:4309

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
8301459 \ CV EXPL 20-404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling vanwege lidmaatschap en deelname aan een bedrijfscontinuïteitsregeling

In deze zaak heeft AB Vakwerk Agri B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die onder de naam [gedaagde] procedeert. De vordering betreft betaling van een bedrag van € 2.478,01, dat voortvloeit uit een lidmaatschap en deelname aan een bedrijfscontinuïteitsregeling. AB Vakwerk heeft de gedaagde in het verleden meerdere facturen gestuurd, maar deze zijn niet betaald. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat hij al in 2014 als lid is geroyeerd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat dit royement daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke bevestiging van het royement uit 2014 is en dat AB Vakwerk heeft betwist dat de gedaagde in 2014 is geroyeerd. De kantonrechter heeft ook het bewijsaanbod van de gedaagde om een getuige te horen verworpen, omdat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd waarom deze getuige relevant zou zijn. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AB Vakwerk toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de contractuele rente, en de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.709,57, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8301459 \ CV EXPL 20-404 WD
Uitspraakdatum: 17 juni 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AB Vakwerk Agri B.V.
gevestigd te Sneek
eiseres
verder te noemen: AB Vakwerk
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[XX]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
AB Vakwerk heeft bij dagvaarding van 22 januari 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling en schriftelijk geantwoord.
1.2.
AB Vakwerk heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op enig moment een lidmaatschap afgesloten bij AB Vakwerk en heeft tevens deelgenomen aan een door laatstgenoemde opgezette bedrijfscontinuïteitsregeling.
2.2.
AB Vakwerk heeft [gedaagde] op 6 februari 2015, 12 februari 2016 en 10 februari 2017 facturen gestuurd waarbij zij in totaal een bedrag van € 1.486,58 in rekening heeft gebracht onder vermelding van: “Contributie” en “Bijdrage Continuïteitsregeling”.
2.3.
[gedaagde] heeft deze facturen niet betaald.

3.De vordering

3.1.
AB Vakwerk vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.478,01, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1,00 % per maand over € 1.486,58 vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, voorts te vermeerderen met de proceskosten en de nakosten.
3.2.
AB Vakwerk voert daartoe, na haar grondslag bij repliek te hebben gewijzigd, als volgt aan. Uit hoofde van zijn lidmaatschap en zijn deelname aan de bedrijfscontinuïteitsregeling is [gedaagde] een jaarlijkse bijdrage aan AB Vakwerk verschuldigd. Desondanks heeft [gedaagde] de over 2015 tot en met 2017 verschuldigde bedragen van in totaal € 1.486,58 niet aan AB Vakwerk betaald. [gedaagde] dient alsnog aan deze betalingsverplichting te voldoen. Vanwege de wanbetaling is [gedaagde] daarnaast gehouden om aan AB Vakwerk te vergoeden de buitengerechtelijke kosten van € 222,99 en de overeengekomen rente van 1,00% per maand, die berekend tot en met 22 januari 2020, € 768,44 bedraagt.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden. [gedaagde] is geen betaling van de over de jaren 2015 tot en met 2017 in rekening gebrachte bedragen verschuldigd, omdat AB Vakwerk [gedaagde] al in 2014 als lid heeft geroyeerd vanwege eerdere wanbetaling. De facturen waarvan AB Vakwerk in deze procedure betaling verlangt, heeft [gedaagde] daarnaast nooit ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering ziet op betaling vanwege een bijdrageplicht in verband met een lidmaatschap en een deelname aan een bedrijfscontinuïteitsregeling en ziet op de periode vanaf 2015 tot en met 2017.
5.2.
De vordering van de in verband daarmee in rekening gebrachte bedragen, waarvan de hoogte niet is betwist, ligt voor toewijzing gereed, tenzij komt vast te staan dat, zoals [gedaagde] stelt en AB Vakwerk betwist, het lidmaatschap en de deelname aan de betreffende regeling in 2014 is beëindigd door een royement. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat het lidmaatschap en de deelname aan genoemde regeling in 2014 is geëindigd door royement. Een schriftelijke bevestiging van een royement in 2014 is niet voorhanden. Daarnaast heeft AB Vakwerk gemotiveerd betwist dat zij in 2014 [gedaagde] heeft geroyeerd. AB Vakwerk heeft zich hierbij beroepen op een schriftelijke door haar opgestelde bevestiging van een royement per 1 augustus 2017 (productie 2 bij repliek). De kantonrechter acht van belang dat [gedaagde] de ontvangst van laatstgenoemde bevestiging niet heeft betwist, terwijl gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] bij AB Vakwerk heeft geprotesteerd na ontvangst van de kennelijk in zijn ogen onjuiste royementsbevestiging.
5.4.
[gedaagde] heeft nog wel verzocht om de heer [YY] van AB Middenmeer (als getuige) te ondervragen, maar [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om tot dit getuigenbewijs te worden toegelaten. De kantonrechter neemt hierbij in overweging dat [gedaagde] in zijn schriftelijk antwoord slechts heeft aangevoerd dat [YY] in 2014 heeft aangekondigd dat AB Vakwerk tot royement zou overgaan, maar [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt in hoeverre [YY] zou kunnen bevestigen dat AB Vakwerk destijds hieraan ook daadwerkelijk gevolg heeft gegeven.
5.5.
Het verweer dat is gegrond op een royement in 2014, wordt verworpen. Het verweer dat is gegrond op de betwisting van de ontvangst van de facturen, wordt ook verworpen. Gesteld noch gebleken is dat ontvangst van de facturen een voorwaarde is voor de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen. Of [gedaagde] de facturen destijds heeft ontvangen, kan daarmee in het midden blijven.
5.6.
De gevorderde hoofdsom van € 1.486,58 ligt voor toewijzing gereed. De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 222,99, waartegen geen verweer is gevoerd, kan als zijnde onweersproken worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde contractuele rente wordt als volgt overwogen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat partijen een contractuele rente van 1% per maand hebben bedongen. AB Vakwerk vordert vergoeding van deze rente vanaf de verzuimdatum. De kantonrechter begrijpt dat AB Vakwerk hiermee doelt op de op de facturen genoemde vervaldata. Echter, gesteld noch gebleken is dat partijen de op de facturen gemelde betalingstermijn zijn overeengekomen. Derhalve zal de kantonrechter de gevorderde rente toewijzen vanaf 27 oktober 2017 (de dag na het verstrijken van de in de brief van 19 oktober 2017 gemelde betalingstermijn). Deze brief, die als ingebrekestelling kan worden beschouwd, is overgelegd als productie 3 bij repliek.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan AB Vakwerk van een bedrag van € 1.709,57, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 1.486,58 vanaf 27 oktober 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van AB Vakwerk tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 87,89
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 360,00;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt, met een maximum van € 90,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter