In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [z], en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De inspecteur had op 23 januari 2015 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21. Later, op 18 september 2017, werd een beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen werd verhoogd naar € 504. Echter, bij uitspraak op bezwaar op 5 maart 2019 werd de beschikking vernietigd en de aanslag verlaagd tot € 0.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 16 april 2019 door de rechtbank is ontvangen. De rechtbank ontving nadere stukken van eiser op 25 en 27 mei 2020, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 juni 2020 in Haarlem. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. [a] en mr. [b].
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ontvankelijkheid van het beroep in geschil is. Aangezien de inspecteur volledig aan het bezwaar van eiser tegemoet is gekomen, kan een uitspraak op beroep eiser niet in een gunstiger positie brengen. Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op zijn beroep, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.