In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen Greenwood International B.V. en een borgsteller, met als doel betaling van een geldsom. De procedure begon met een dagvaarding op 13 januari 2020. Tijdens de rechtszitting heeft Greenwood c.s. zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarna ING Bank om vonnis heeft gevraagd. De rechtbank heeft de stellingen van ING Bank als voldoende onderbouwd beschouwd, aangezien deze niet door Greenwood c.s. zijn weersproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is en heeft deze toegewezen, met enkele uitzonderingen.
De rechtbank heeft bepaald dat Greenwood c.s. moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, waaronder een bedrag van € 240.359,90 aan ING Bank, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is er een bedrag van € 225.000,00 toegewezen aan de borgsteller, met de voorwaarde dat indien Greenwood betalingen verricht die de openstaande vordering onder de € 225.000,00 brengen, deze betalingen in mindering strekken op de borgstelling. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar de hoofdelijke veroordeling voor deze kosten is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
Verder zijn de proceskosten aan de zijde van ING Bank begroot op € 6.645,68, en is er een veroordeling uitgesproken voor de nakosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. B. Voogd op 27 mei 2020 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.