ECLI:NL:RBNHO:2020:4267

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 992
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door gemeente Velsen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen was ingetrokken. De intrekking vond plaats per 4 november 2019, met terugvordering van te veel betaalde bijstand. Verzoekster, die sinds 2015 bijstand ontving, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 26 mei 2020, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, heeft verzoekster haar situatie toegelicht, inclusief haar schuldsaneringstraject en de impact van de intrekking op haar en haar twee minderjarige kinderen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de intrekking van bijstand een belastend besluit is en dat de bewijslast bij de gemeente ligt om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de intrekking en terugvordering te rechtvaardigen, maar dat de belangen van de minderjarige kinderen en de schuldsanering van verzoekster een tijdelijke voorziening rechtvaardigden. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de gemeente met ingang van de uitspraak bijstand moet verlenen aan verzoekster naar de voor haar toepasselijke norm, totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen, aangezien de tijdelijke voorziening enkel op basis van belangenafweging is getroffen.

De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/991 en 20/992
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2020 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (PW) per 4 november 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 455,09 van verzoekster teruggevorderd (€ 660,93 te veel betaalde bijstand, verminderd met gereserveerd vakantiegeld).
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting met gebruikmaking van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen plaatsgevonden. Verzoekster en haar gemachtigde hebben deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens heeft [naam 2] (bewindvoerder van verzoekster) deelgenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster ontving sinds 2015 bijstand naar de norm van een alleenstaande. Zij heeft twee minderjarige kinderen, geboren in [# 1] en [# 2] . Vanaf 11 oktober 2019 heeft de vader van de kinderen, [naam 3] , op haar adres ingeschreven gestaan. Op 30 oktober 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en medewerkers van verweerder over haar financiële situatie en woonsituatie. Op 4 november 2019 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Bij dat huisbezoek werd [naam 3] aangetroffen, alsmede een aantal van zijn persoonlijke spullen, zoals kleding, post en verzorgingsproducten. Op 22 januari 2020 heeft nog een gesprek met verzoekster plaatsgehad, waarin haar woon- en financiële situatie besproken is.
3. Met het besluit van 6 februari 2020 (aangevuld op 13 februari 2020) heeft verweerder het recht op bijstand van verzoekster ingetrokken per 4 november 2019. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld als gevolg van het schenden van de informatieplicht door verzoekster. De te veel betaalde bijstand is van verzoekster teruggevorderd.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij sinds 2018 in een schuldsaneringstraject zit. Het maken van nieuwe schulden kan een onsuccesvol einde van dit traject betekenen, zo heeft haar bewindvoerder verklaard. Ter zitting heeft de bewindvoerder verder toegelicht dat verzoekster met haar [functie] niet voldoende verdient om te kunnen afzien van bijstand, zij ontvangt maandelijks ruim € 200,- minder dan de voor haar toepasselijke bijstandsnorm. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat zij volledige medewerking heeft verleend aan het huisbezoek en alle gevraagde informatie heeft verstrekt, zodat haar recht op bijstand wel kan worden vastgesteld.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1
Het door verzoekster gestelde financiële belang is op zichzelf voldoende spoedeisend. In dit geval houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat sprake van een alleenstaande ouder met twee jonge kinderen, waarvan één schoolgaand, die moeten leven van een inkomen onder het minimum. Daarnaast is sprake van een schuldsaneringstraject, waarbinnen van verzoekster wordt gevergd nieuwe schulden te voorkomen
5.2
Verzoekster heeft gesteld dat het meest actuele belang dat zij heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening het buiten werking stellen van het besluit tot terugvordering betreft.
5.3
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat dit onvoldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verweerder heeft aangegeven dat met effectuering van de terugvordering zal worden gewacht tot na het nemen van de beslissing op bezwaar.
5.4
Vervolgens komt de vraag aan de orde of desondanks aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5.5
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Of op het moment van het nemen van de primaire besluiten reeds voldoende grondslag bestond voor het intrekken en terugvorderen van bijstand over de gehele hier in geding zijnde periode (4 november 2019 tot en met 6 februari 2020), zal moeten worden opgehelderd in het kader van de bezwaarprocedure. Een en ander valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op basis van de voorhanden zijnde informatie nog niet met voldoende zekerheid bevestigend te beantwoorden, terwijl de bewijslast hiervoor op verweerder rust. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat naar aanleiding van het bezwaar verweerder nog nader onderzoek zal moeten doen. De uitkomst van het onderzoek acht de voorzieningenrechter op dit moment nog ongewis. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat het aan verzoekster is om bij gebleken onduidelijkheden en/of tegenstrijdigheden in haar verklaringen hierover opheldering te verschaffen. Thans kan niet gezegd worden dat zij daarin reeds voldoende is geslaagd.
5.6
Gelet evenwel op de belangen van de twee minderjarige kinderen, alsmede in aanmerking nemende dat verzoekster zich momenteel in een schuldsaneringstraject bevindt, acht de voorzieningenrechter het aangewezen om een tijdelijke voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal uitsluitend gelet op de betrokken belangen het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre toewijzen, dat verweerder met ingang van de datum van deze uitspraak bijstand verleent aan verzoekster naar de voor haar toepasselijke norm (waarop de inkomsten van verzoekster in mindering gebracht worden), tot de beslissing(en) op bezwaar is (zijn) genomen. De voorzieningenrechter heeft hierbij nadrukkelijk in aanmerking genomen dat verzoekster zich reeds enige tijd geleden heeft gemeld voor een nieuwe bijstandsuitkering, terwijl deze melding – zo is ter zitting gebleken – kennelijk per abuis nog niet heeft geleid tot een formele aanvraagprocedure, dit terwijl verweerder – zo blijkt ook uit de stukken - zich in een eerder stadium al wel bereid heeft verklaard in het kader daarvan voorschotten te verstrekken aan verzoekster.
6. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding voor een proceskostenveroordeling dan wel voor vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht. De tijdelijke voorziening wordt getroffen uitsluitend op basis van een belangenafweging zonder een voldoende gefundeerd oordeel over het geschil in de bodemprocedure.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre toe dat verweerder met ingang van de datum van deze uitspraak bijstand verleent aan verzoekster naar de voor haar toepasselijke norm (waarop de inkomsten van verzoekster in mindering gebracht worden), tot de beslissing op bezwaar is genomen.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2020 door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.