In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Easyjet vanwege een vertraging van meer dan drie uur van vlucht EZY6167 van Bristol naar Amsterdam op 10 mei 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Easyjet betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het uitzetten van dronken passagiers op een eerdere vlucht met hetzelfde toestel.
De kantonrechter oordeelde dat Easyjet niet voldoende had aangetoond dat de vertraging van vlucht EZY6167 het directe gevolg was van de buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente, en dat Easyjet ook de proceskosten moest vergoeden. De kantonrechter wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter L.M. de Vries op 10 juni 2020.